Stem van de Stilte

From Ingmar de Boer
Revision as of 15:09, 27 September 2022 by Ingmardb (Talk | contribs)

(diff) ← Older revision | Latest revision (diff) | Newer revision → (diff)
Jump to: navigation, search

De wereld achter het werk

Inleiding
H.P. Blavatsky's De Stem van de Stilte is een werk waarin krachtig geformuleerde aanwijzingen staan voor de reiziger op het pad naar wijsheid.2 Het heeft een grote poëtische kwaliteit. De boeken en artikelen die over de Stem zijn geschreven sinds zijn verschijnen, zijn meestal "tekstuitleggingen" van de Stem. Meer dan eens worden daarbij de achtergronden van het werk vergeten, waardoor de interpretaties subjectief van karakter kunnen zijn. In de loop van de tijd zijn de heersende opvattingen in de oriëntalistiek (boeddhologie), zodanig voortgeschreden, dat het voor de lezer steeds moeilijker wordt het werk in zijn context te zien. Veel van de oosterse termen die in de Stem worden gebruikt zijn niet terug te vinden in hedendaagse woordenboeken of studieboeken, waardoor verbanden met moderne literatuur niet gemakkelijk meer kunnen worden gelegd. Ook de verspreiding van verschillende vormen van boeddhisme in het Westen heeft voor een begripsontwikkeling gezorgd die het niet altijd makkelijker maakt de terminologie uit theosofische werken zoals de Stem juist te interpreteren.


Als we voor het eerst kennismaken met de Stem worden we al snel overvoerd met deze grote hoeveelheid technische termen uit ogenschijnlijk zeer uiteenlopende context. We kunnen zelfs gemakkelijk de indruk krijgen dat de vertaalster, H.P. Blavatsky (hierna: HPB), met opzet de oosterse begrippen zo heeft gekozen dat we het werk niet onmiddellijk in verband kunnen brengen met één specifieke denkrichting. Ze geeft in het voorwoord wel veel aanwijzingen over de context van de Stem, maar ook die zijn verre van eenduidig. Een doel van dit artikel is dus, de kluwen van termen enigszins te ontrafelen, en heldere aanknopingspunten te geven voor verdere studie van de Stem. De zoektocht naar de brontekst van de Stem, zoals Spierenburg die heeft ingezet, is daarvoor een goede aanleiding.


Ik wil u dan nu meenemen in de denkwereld van de Stem in dit artikel, dat om praktische redenen bestaat uit drie delen. In deel I bekijken we de totstandkoming van de Stem en het voorwoord, in een poging daaruit zo goed mogelijk een beeld te construeren van de oorsprong van de aforismen, zoals HPB die zelf heeft gegeven. In deel II gaan we de herkomst na van de in de Stem gebruikte technische termen, en vormen we een beeld van de denkwereld van de Stem. In deel III proberen we verder aan de hand van de analyse uit de twee eerste delen een concreet idee te formuleren omtrent de oorsprong van de Stem.


Afdeling I: De totstandkoming van de Stem

De plaats van de Stem binnen het werk van HPB
De Stem verschilt sterk van HPB's overige werk, niet alleen in stijl, maar ook in de manier waarop de tekst tot stand is gekomen. Haar belangrijkste werk, De Geheime Leer, is op mediamieke wijze geïnspireerd geschreven, waarbij HPB hetzij ideeën hetzij beelden doorkreeg, die ze vervolgens in haar eigen woorden opschreef.3 Haar voornaamste bron was de Indiase mahātma die bekend geworden is als mahātma M. Voorin elk van de twee delen staat een weergave van verzen uit het Boek van Dzyan, met commentaar van HPB. Deze verzen zijn geen woordelijke vertaling van de oorspronkelijke tekst, maar eerder een uitgebreide parafrasering. De Stem daarentegen, is volgens HPB een vertaling van drie fragmenten uit het Boek der Gulden Voorschriften. Dit boek zou afkomstig zijn uit "dezelfde reeks" als het Boek van Dzyan, dat op zijn beurt weer onderdeel is van de boeken van Kiu Te. We kunnen ons hierbij natuurlijk een hele reeks vragen stellen, zoals: waar is het origineel van dat Boek der Gulden Voorschriften? Wat is precies het boek van Kiu Te? Kunnen we het ergens in een bestaande kloosterbibliotheek terugvinden? Uit welke van de oosterse talen die in de Stem voorkomen heeft HPB de fragmenten eigenlijk vertaald en hoe goed kende ze die taal? enzovoort, enzovoort. Laten we om te beginnen eens in detail gaan kijken naar de totstandkoming van de Stem.


Het schrijven van de Stem
De Stem is HPB‘s laatste werk voor haar overlijden. Ze schreef hoogstwaarschijnlijk het grootste gedeelte van de tekst tijdens de bijna drie weken van haar verblijf in Fontainebleau, waar ze arriveerde op 5 juli 1889.4 Sinds enige tijd zijn er in brieven van HPB aanwijzingen gevonden die erop zouden wijzen dat een deel van de tekst al bestond voor haar vertrek uit Londen, haar toenmalige woonplaats.5 Deze brieven zelf zijn echter niet met zekerheid nauwkeurig te dateren. De noten zijn volgens Annie Besant niet in Fontainebleau, maar achteraf geschreven. Besant bezocht HPB in Fontainebleau op 15 juli 1889, en trof haar aan gedurende het vertalen van de Stem. Ze schreef, aldus Besant, zonder een origineel voor zich, in gestaag tempo, uren achtereen aan de Stem, en liet de tekst nadien lezen aan de aanwezigen. Deze bleek te bestaan uit mooie poëtische zinnen in "uitstekend Engels".6


Er zijn volgens HPB allerlei versies van het Boek van de Gulden Voorschriften in verschillende oosterse talen, en in een mysterietaal, het Senzar. De brontaal echter, waaruit HPB deze verhandelingen heeft vertaald, was het Telugu, een Zuidindiase taal. Dit schrijft ze althans in een brief aan haar nicht, Vera Jelihovsky. Waarom ze juist uit deze taal zou hebben vertaald is niet bekend. Uit de betreffende passage uit de brief blijkt wel, dat ze vertalen uit het Telugu niet zo‘n bijzondere prestatie vond:


Het zijn zeker grootse aforismen. Dat kan ik zeggen, omdat je weet dat ik ze niet zelf heb bedacht! Ik heb ze alleen vertaald uit het Telugu, het oudste Zuidindiase dialect. Er zijn drie verhandelingen, over ethiek, en de ethische beginselen van de Mongoolse en Dravidische mystici.7


We zouden dus kunnen veronderstellen dat ze een tamelijk goede beheersing van het Telugu moet hebben gehad. Uit de geciteerde passage blijkt ook, dat ze de tekst pas vertaalde bij het samenstellen van de Stem en de tekst dus uit het hoofd heeft geleerd in de brontaal. Tijdens haar verblijf in Fontainebleau zou ze deze dan vervolgens hebben vertaald in het Engels. C.W. Leadbeater, die haar goed kende, geeft echter aan dat het een bekend gegeven was dat HPB geen enkele oosterse taal beheerste behalve Arabisch.8 Ook de zin over de "Mongoolse en Dravidische mystici" maakt het vraagstuk omtrent de brontekst bepaald niet helderder.


Leadbeater meent dat ze de Stem niet zou hebben vertaald, maar wellicht doorgekregen "via het mentale lichaam". Op die manier komt wel de betekenis door, maar de ontvanger moet deze vervolgens nog in eigen woorden weergeven. Dit is een techniek die vooral toegepast zou zijn bij het schrijven van De Geheime Leer. Een blik op het manuscript van de Stem bevestigt overigens dat het werk niet zonder meer is vertaald. Ik zou dat misschien nog eens kunnen uitwerken in een toekomstig artikel in Theosofia. Zou de Stem dan inderdaad, net als De Geheime Leer, volgens een proces van geïnspireerd schrijven tot stand zijn gekomen?


In HPB, Tibet and Tulku beschrijft Geoffrey Barborka een zevental verschillende methoden van geïnspireerd schrijven, die alle door HPB - soms afwisselend - werden toegepast:


1. Descriptief schrijven
2. Via instructie
3. Gedicteerd, bijvoorbeeld via helderhorendheid
4. Geleid via helderziendheid
5. Door psychometrie
6. Door precipitatie
7. Door een proces dat vergelijkbaar is met tulku (Tibetaans sprul sku, overschaduwing)9


Voor meer details over elk van deze methoden zij verwezen naar dit bijzondere werk van Barborka. Het manuscript van de Stem is geschreven in HPB's eigen handschrift. Daardoor is precipitatie als methode hier hoogstwaarschijnlijk niet aan de orde. Evenzo geldt dit voor overschaduwing. Gedicteerd schrijven is ook niet waarschijnlijk, gezien het feit dat er tijdens het schrijven allerlei correcties zijn aangebracht, zoals we kunnen zien aan het manuscript van de Stem. Ook descriptief schrijven lijkt onwaarschijnlijk, omdat daarbij haar eigen kennis over het onderwerp primair zou zijn en dat lijkt hier, zoals we hebben gezien, niet het geval. Schrijven via instructie betekent dat ze niet alleen zou zijn, of dat ze briefjes kreeg, soms per post, soms geprecipiteerd, van de mahātma's met wie ze in contact stond. Uit het verslag van Besant over hoe HPB bezig was met schrijven aan de Stem kunnen we opmaken dat dit toen niet het geval was. Ze schreef "zonder een kopie" voor zich. Iets vergelijkbaars geldt voor het schrijven door psychometrie. In dat geval is er een voorwerp waaraan informatie wordt ontleend. Dan blijft van deze zeven methoden alleen over, schrijven geleid door helderziendheid, als de voornaamste manier waarop de Stem tot stand kan zijn gekomen. Dit is de manier die ook Leadbeater aangeeft. HPB beschrijft in verband met De Geheime Leer aan haar vriendin Constance Wachtmeister hoe een dergelijk proces plaatsvindt:


Weet je, wat ik doe is het volgende. Ik maak iets wat ik alleen kan beschrijven als een soort vacuum in de lucht voor mij, en richt mijn blik en mijn wil erop, en al snel komt scene voor scene langs als de opeenvolgende beelden van een kijkdoos, of, als ik een verwijzing nodig heb of informatie uit een boek, concentreer ik mij, de astrale tegenhanger van het boek verschijnt en ik neem eruit wat ik nodig heb. Hoe beter ik mijn geest vrij kan maken van afleidingen en fixaties, hoe meer energie en concentratie er is, hoe makkelijker me dit lukt.10


Leggen we ons neer bij het feit dat de tekst van de Stem misschien geen getrouwe vertaling is van welke brontekst dan ook, dan hebben we hierin misschien niet direct reden positief gestemd te zijn over het terugvinden van deze brontekst.


Datering en omvang van de brontekst
In het voorwoord van de Stem vinden we het volgende: Het Boek van de Gulden Voorschriften, waarvan sommige voor-Boeddhistisch en andere van latere datum zijn, bevat ongeveer negentig afzonderlijke kleine verhandelingen. Hiervan leerde ik er jaren geleden negenendertig uit het hoofd. Om de rest te vertalen zou ik mijn notities weer moeten raadplegen. Deze liggen verspreid tussen een massa papieren en aantekeningen die zich in de laatste twintig jaar opgehoopt hebben en nooit geordend zijn; het vertalen zou dus zeker geen eenvoudig werk zijn.11


In deze passage uit het voorwoord vinden we een aanwijzing omtrent de datering van het Boek van de Gulden Voorschriften. Uit de opmerking "sommige zijn voor-Boeddhistisch en andere van latere datum" kunnen we destilleren dat het Boek van de Gulden Voorschriften zelf niet prehistorisch is, zoals weleens wordt gedacht. Onder de boeken van Kiu Te zijn volgens HPB wel bijzonder oude geschriften (prehistorisch), en de boeken van Kiu Te zelf zijn gebaseerd op een ouder werk, het Boek van de Geheime Wijsheid van de Wereld.12 Dat werk zou dateren van ongeveer 4,5 miljoen jaar geleden, maar dit moeten we wellicht niet letterlijk opvatten. Het Boek van de Gulden Voorschriften kunnen we dan plaatsen in een periode van bijvoorbeeld meerdere eeuwen rond de 6e eeuw voor Christus, dat wil zeggen rond het leven van Gautama Boeddha. Verder kunnen we uit het citaat opmaken, dat de voorschriften niet alle afkomstig zijn uit dezelfde tijd. Het gaat blijkbaar om een compilatie, waarbij waarschijnlijk de voorschriften niet alle dezelfde auteur zullen hebben.


Onderwerpen we deze passage verder aan wat "close reading", dan kunnen we zien, dat volgens HPB het Boek van de Gulden Voorschriften bestaat uit 90 korte verhandelingen die ze waarschijnlijk allemaal, of ten minste 51 hiervan, in de periode 1869-1887 heeft opgeschreven. Ten minste 39 van de verhandelingen had ze van buiten geleerd en deze 39 kende ze in 1889 nog uit het hoofd. Deze laatste vormen het basismateriaal voor de Stem. De periode 1869-1887 wordt gemarkeerd door de jaren waarin ze met mahātma M. door India en Tibet reisde, in 1868-1870.13 Uit brieven van HPB is overigens bekend dat M. inderdaad Telugu kende en gebruikte in woord en geschrift. 14


We kunnen verder een globale inschatting maken van de omvang van het Boek van de Gulden Voorschriften, hetgeen ons kan helpen bij ons onderzoek naar de brontekst van de Stem. De Stem bestaat uit in totaal 316 aforismen, in 759 regels. Het complete Boek moet dan ongeveer 316 / 39 × 90 = 729 aforismen tellen, of 759 / 39 × 90 = 1751 regels. Zo komen we op een zeer globaal geschatte grootte van tussen de 700 en 1800 verzen.


De structuur van de Stem
In de Stem zijn drie ongeveer even grote fragmenten opgenomen: al dan niet geheel aaneengesloten stukken die wellicht op drie verschillende plaatsen uit het origineel zijn gekozen, met elk een eigen thema. De korte verhandelingen waarover HPB in het voorwoord spreekt, moeten ook elk een eigen "subthema" hebben. Eṝn korte verhandeling moet gemiddeld 316 / 39 = 8 aforismen groot zijn.


Het zou wellicht mogelijk moeten zijn, de 39 verschillende korte verhandelingen in de tekst te identificeren door de aforismen in te delen in groepjes met elk een gemeenschappelijk thema. Daarbij kunnen we in het achterhoofd houden dat één groepje gemiddeld 8 aforismen groot is, en dat we in totaal op 39 groepjes moeten uitkomen. Het blijkt bij lezing dat veel van deze korte verhandelingen gemakkelijk te onderscheiden zijn. Ze hebben inderdaad meestal de vorm van een verhandeling, met een duidelijk centraal thema en een zekere spanningsopbouw met begin en eind. Elk van de verhandelingen zou moeten overeenkomen met een aaneengesloten tekstgedeelte (een korte verhandeling) in de veronderstelde brontekst, en de technische termen die voorkomen in zo'n aaneengesloten gedeelte, zullen begrippen aanduiden die afkomstig zijn uit eenzelfde context, eenzelfde denkrichting. Systematisch werkend van de kleinst mogelijke groepjes naar grotere, tot we op 39 korte verhandelingen uitkomen, komen we dan tot het volgende overzicht.


Korte verhandelingen Aforisme Noten
Voorwoord
Fragment I, De stem van de stilte 1 Het verslaan van stem van het verstand, het horen van de stem

van de stilte

1-15 1-4
2 De grote misleiding 16-21 5-13
3 De drie hallen 22-31 14-19
4 De hal van wijsheid en de toestand daarna 32-40 20-25
5 De zeven geluiden 41-50 26-28
6 Het verslaan van het maanlichaam 51-58 29-32
7 Mededogen 59-62 33
8 Het uitroeien van begeerte 63-75 34
9 Het achtvoudige pad van yoga; de kind-toestand; het tweede

stadium, het zesde stadium (dhāraṇā), het zevende (dhyāna) en het achtste, samādhi

76-89 35-42
10 De vijf belemmeringen, de vier edele waarheden, Māra,

uitleiding van fragment I

90-100 43-45
Fragment II, De twee paden 11 De twee paden 101-108 46-48
12 Hoe wijsheid te verwerven? 109-119 49-55
13 De leer van het hart 120-128 56
14 Onverzettelijkheid 129-142 57-67
15 Het open en het verborgen pad 143-147 68-69
16 De vrucht en het pad 148-154 70
17 De neofiet als planeet 155-158 71
18 Trots en nederigheid 159-163 72
19 Hoger en lager zelf 164-170 73
20 De arhat 171-178 74-79
21 Het pratyekabuddha- en bodhisattvapad 179-188 80-82
22 Uitleiding van fragment II 189-195 83
Fragment III, De zeven poorten 23 Dhyāna en pāramitā's 196-205 84-89
24 De zeven poorten 206-216 90
25 Broeders van de schaduw 217-227 91-94
26 De eerste poort 228-232
27 De tweede poort 233-237 95-96
28 De derde poort 238-241
29 De vierde poort 242-245 97
30 Het eeuwige 246-251 98-100
31 De middelste poort 252-255
32 De tathāgata 256-265 101-102
33 Meditatie 266-268
34 De strijd 269-276 103-104
35 De vijfde, zesde, zevende poort 277-280 105
36 Het zevende pad 281-294 106-111
37 De srotāpatti 295-302 112-114
38 De bodhisattva 303-310 115-117
39 Uitleiding fragment III 311-316 118-120


In het tweede deel van dit artikel kunnen we verder ingaan op de thema's en de herkomst van de gebruikte technische termen, die we dan aan dit overzicht kunnen toevoegen.


Afdeling II: Analyse van de tekst van de Stem

In het eerste deel van dit artikel hebben we de totstandkoming bekeken van De Stem van de Stilte, (hierna "de Stem"). We hebben vluchtig bekeken of er misschien sprake kan zijn geweest van een proces van geïnspireerd schrijven. Als we er vanuit gaan dat de tekst van de Stem niet het creatieve product is van de geest van HPB zelf, hetgeen ze ook stellig beweert, blijft de vraag prangen waar we dan precies naar een originele tekst zouden moeten zoeken. Om wat dichter te komen bij een antwoord op deze vraag kunnen we proberen in kaart te brengen waar de Stem eigenlijk over gaat, en waar de thema's en gebruikte terminologie vandaan komen.


In het eerste deel hebben we vervolgens de tekst ingedeeld in 39 korte verhandelingen met elk een eigen afgerond thema. We kunnen nu de in de tekst gebruikte technische termen bij elk van deze stukken gaan invullen, met het doel een beter beeld te krijgen van de denkwereld van de Stem. Zo komen we tot het volgende overzicht, aan de hand waarvan we ons onderzoek kunnen voortzetten.


Korte verhandelingen Afor. Noten Technische termen Context
Voorwoord Boek van de Gulden Voorschriften, goeroe, ten noorden van de

Himalaya, Boek van Dzyan, Paramartha, Nagarjuna, Naga's, arhat, Dnyaneshvari, Arjoena, Krishna, yogi, Oepanishaden, Gautama Boeddha, Ariërs, Tibet, Aryasangha, beschouwende scholen, mahayana, yogacharya, Senzar, lug, voor-Boeddhistisch, Zelf, ZELF, Katha Upanishad, Sutta Nipata, Bhagavad-Gita, Hoger Zelf

hindoeïsme, hīnayāna, Tibetaans boeddhisme,

mahāyāna, mādhyamikā- en/of yogācāra, moderne theosofie

Fragment I, De stem van de stilte 1 Het verslaan van stem van het verstand, het horen van de stem

van de stilte

1-15 1-4 iddhi, nada, dharana, asat, sat, siddhi, Krishna,

Srimad-Bhagavat, yoga, yogi, Sen-sar, dharana, lanoe, chela, Hoger Zelf, Avalokiteshvara, Adi-Boeddha, atman, brahmanen, christos

hīnayāna, hindoeïsme, mahāyāna,

moderne theosofie

2 De grote misleiding 16-21 5-13 EGO, aum, Ziel, Menselijk Ego, manas, Menselijke Ziel,

maha-maya, sakkayaditthi, ditthi, sat, kaya, attavada, Zelf, ZELF, tattvajnani, tattva, kala hansa, Nadabindupanishad, hansa, ardha matra, anusvara, eeuw van Brahma, kalpa, aum, karma

hindoeïsme, hīnayāna, moderne theosofie
3 De drie hallen 22-31 14-19 drie hallen, mara, avidya, hal van lering,

proefleerlingschap, akshara, karma, goeroe, maya, jagrat, svapna, sushupti, yogi, turya, loka's, kala hansa

hindoeïsme (mīmāṃsā)
4 De hal van wijsheid en de toestand daarna 32-40 20-25 hal van wijsheid, mara, maya, wereldmoeder, hemelloper,

goeroe, agnyana, jnana, Mara, asura, brahmapoori, kundalini, buddhi, atma, keshara, Dhyaneshvari

hindoeïsme
5 De zeven geluiden 41-50 26-28 dhyani's, Hoger ZELF, brahman, atman hindoeïsme, moderne theosofie
6 Het verslaan van het maanlichaam 51-58 29-32 maanlichaam, geest-lichaam, lanoe, kundalini, kamisch, kama

rupa, manasa rupa, astraal, Ego, lager manas, kundalini, fohatisch, Krishna, Dhyaneshvari

hindoeïsme, moderne theosofie
7 Mededogen 59-62 33 Boeddha, arhat, bodhisattva mahāyāna
8 Het uitroeien van begeerte 63-75 34 tanha, karma, lanoe, mara boeddhisme
9 Het achtvoudige pad van yoga; de kind-toestand; het tweede

stadium, het zesde stadium (dhāraṇā), het zevende (dhyāna) en het achtste, samādhi

76-89 35-42 akasha, dharana, maya, upadhi, dhyana, samadhi, anahad-sabd,

raja-yoga, chela, Boeddha, tathagata, prajna, saiva's, Siva, upadhi, mahatma, raj yogi, pratyahara, sanyama

hindoeïsme, śaivisme, boeddhisme,

mahāyāna

10 De vijf belemmeringen, de vier edele waarheden, Māra,

uitleiding van fragment I

90-100 43-45 ZELF, lanoe, vijf belemmeringen, vier waarheden, mara, Tsi,

tau, samadhi, Om tat sat, ku, tu, mu, Mara, maha mara, karma

hindoeïsme, boeddhisme, Chinees boeddhisme, moderne

theosofie

Fragment II, De twee paden 11 De twee paden 101-108 46-48 leraar van mededogen, kandidaat, perfecties, deugden,

verborgen hart, alaya, Boeddha, leer van het hart/oog, tsung-men, kiau-men, Bodhidharma, dhyana/chan-leer, Nagarjuna, madhyamika

mahāyāna, mādhyamikā, vajrayāna,

chinees boeddhisme, ch'an/zen

12 Hoe wijsheid te verwerven? 109-119 49-55 lanoe, leer van het oog/hart, diamantziel, maya, SAT,

boeddha, ZELF, Vajrasattva, Boeddha, Vajradhara, Adi-Boeddha, Shin-Sien, EGO, arhat

vajrayāna, mahāyāna, moderne theosofie
13 De leer van het hart 120-128 56 leer van het hart, wiel van de wet, karma, amrita, arhan,

tirthika, brahmaan, Ego, dharma, bodhi, Rathapala, arhat, Rathapala Sutrasanne

hindoeïsme
14 Onverzettelijkheid 129-142 57-67 yogi van de tijdcirkel, leeuw van de wet, aranyaka, Julai,

nirvana, deva's, boeddha, nirmanakaya, sambhogakaya, dharmakaya, shangna, Hoger Zelf, schaduw, EGO, planeetgeest, manas, Ego, manasaputra, shangavesu, Rajagriha, arhat/arhan

boeddhisme, moderne theosofie
15 Het open en het verborgen pad 143-147 68-69 open/verborgen pad, boeddha's van mededogen, leer van het

oog/hart, Voorschriften van de Prasanga-school, paramitapad

boeddhisme, paramitayāna, prasaṇga

(mādhyamikā)

16 De vrucht en het pad 148-154 70
17 De neofiet als planeet 155-158 71 neofiet, Migmar, Lhagpa, Nyima, kalpa, karmische wet,

lanoe

Tibet
18 Trots en nederigheid 159-163 72 kandidaat, de Wet, Shakya-Thub-pa, srotapatti, siddhi's,

Boeddha, deva, nirvana

Tibetaans boeddhisme
19 Hoger en lager zelf 164-170 73 Goddelijke, Lager/Hoger zelf, ZELF, Zelf moderne theosofie
20 De arhat 171-178 74-79 tirthika, amrita, arhan, lanoe, nirvana, bodhisattva,

shangna-plant, Hoger Ego

mahāyāna
21 Het pratyekabuddha- en bodhisattvapad 179-188 80-82 open/verborgen pad, nirvana, arhan, karma, dharmakaya,

paranirvanisch, kalpa, samyak sambuddha

mahāyāna
22 Uitleiding van fragment II 189-195 83 pratyekabuddha, Om vajrapani hum, bodhisattva, dharmakaya,

nirvana, noordelijk boeddhisme

mahāyāna
Fragment III, De zeven poorten 23 Dhyāna en pāramitā's 196-205 84-89 upadya, groter yana, sravaka, samtan, leer van het oog,

dhyana, paramita's, bodhi, prajna, diamanten wil, gnyana, narjol, gotrabhu-gnyana, gnyana-dassana-suddhi, yana, mahayana, hinayana, sru, sramana's, srama, akoustikoi, asketai, paramita's, srotapatti, nirvana, sakridagamin, anagamin, rahat/arhat, samadhi, sowan, sakradagamin, anagami, arya, srotapanna, sagardagam, anaganim, arhan

mahāyāna, vajrayāna
24 De zeven poorten 206-216 90 lanoe, poort, dana, shila, kshanti, viraga, virya, dhyana,

narjol, sat, prajna, bodhisattva, dhyani's, paramita's, nirvana

boeddhisme, mahāyāna, yogācāra
25 Broeders van de schaduw 217-227 91-94 ZELF, alaya, antaskarana, dharma, lanoe-sravaka, upadya,

broeders van de schaduw, dad dugpa, universele ziel, atman, manas, kama-rupa, kung, bhons, dugpa's, roodkappen, Klein Tibet, Bhutan, tantrika's, geelkappen, naljors

Tibetaans boeddhisme, yogācāra, moderne

theosofie

26 De eerste poort 228-232 dana, amitabha, bodhisattva, bodhi boeddhisme, mahāyāna
27 De tweede poort 233-237 95-96 shila, kshanti, dorje, mara, viraga, vajra, dragshed, mudra,

bhons, dugpa's, geelkappen, gelugpa

boeddhisme, Tibetaans boeddhisme, vajrayāna
28 De derde poort 238-241 kshanti boeddhisme
29 De vierde poort 242-245 97 maya, antaskarana, ahankara hindoeïsme
30 Het eeuwige 246-251 98-100 tathagata, viraga, alaya, mara, lha-ma-yin, mahayana,

pramarthasatya, samvritisatya, satya, samvriti, madhyamika's, yogacarya's, parikalpita

mahāyāna, Tibetaans boeddhisme,

yogācāra

31 De middelste poort 252-255
32 De tathāgata 256-265 101-102 mara, maya, lanoe, dhyan marga, diamantziel, paramartha,

svasamvedana, Vajradhara, dhyani-boeddha's

boeddhisme, vajrayāna
33 Meditatie 266-268 Bhagavad Gita hindoeïsme
34 De strijd 269-276 103-104 deva, ZELF, Boeddha, nirmanakaya, bodhisattva, dharmakaya,

paranirvana, prulpai ku

hindoeïsme, mahāyāna, moderne theosofie
35 De vijfde, zesde, zevende poort 277-280 105 poorten, dhyana, bodhi, prajna, atman, pad van horen/zien,

titiksha, narjol, raja yoga

hindoeïsme, boeddhisme, yogācāra
36 Het zevende pad 281-294 106-111 sowani, Brahm, Indra, Sumeru, Amitabha, bodhisattva, drie

werelden deva, alaya, narjol, verborgen pad, kalpa, sowan, dhyan, srotapatti, manvantara, Meru, parabrahman, bodhisattva, Kwan shi yin, Tashishi, yogi, nirmanakaya

boeddhisme, mahāyāna, yogācāra
37 De srotāpatti 295-302 112-114 sowan, srotapatti, marga, mara, dhyanapad, arhat/arhan,

aryahatapad, klesha, tanha, alaya, aryapad, boeddha's van volmaaktheid

boeddhisme, yogācāra
38 De bodhisattva 303-310 115-117 Om, arhat, nirvanisch pad, dharma, boeddha, thegpa chenpoido,

mahayana soetra, invocaties van de boeddha's van mededogen, aryapad, srotapatti, bodhisattva, de stroom overgaan, dharmakaya, sambhogakaya, nirvani, nitmanakaya, boeddha van mededogen, tathagata, Gautama Boeddha

mahāyāna, Tibetaans boeddhisme
39 Uitleiding fragment III 311-316 118-120 overwinnaar, myalba, van de overkant, arhan, avichi,

nirvana

mahāyāna, Tibetaans boeddhisme


De technische termen
In de eerste kolom van deze tabel zien we weer de indeling in voorwoord plus de drie fragmenten. In kolom 2-5 zien we de 39 geïdentificeerde korte verhandelingen, elk met hun thema, en de nummers van de aforismen uit de Nederlandse editie en de noten die daarbij horen.15 In kolom 6 vinden we bij elk van de verhandelingen de technische termen die in de aforismen worden gebruikt, gevolgd door de termen die voorkomen in de bijbehorende noten. In de laatste kolom vinden we hierbij een aanduiding van de verschillende denkrichtingen waaruit de technische termen afkomstig zijn. Sommige termen zijn uiteraard in meerdere van deze denkrichtingen onder te brengen, terwijl andere uniek zijn voor één bepaalde richting. Deze laatste zijn voor ons natuurlijk het meest interessant, omdat we daarin directe aanwijzingen kunnen vinden omtrent de denkwereld van de Stem.


De denkrichtingen die we vinden in de laatste kolom, vallen grofweg uiteen in drie hoofdrichtingen, te weten het hindoeïsme, het boeddhisme, en "moderne theosofie". De theosofie had ten tijde van het schrijven van de Stem al enigszins een eigen vaktaal ontwikkeld, die vooral gebruik maakt van oosterse termen, maar waarin ook veel begrippen voorkomen uit de westerse filosofie (geest, ziel, Ego, etc.) en natuurwetenschappen (aether/ether, materie, fysiek, etc.) en het westerse occultisme (astraal, aura, etc.), en termen die door HPB of andere theosofen zijn geïntroduceerd. De begrippen Zelf en Ego worden nu ook buiten de theosofie veel gebruikt, bijvoorbeeld in bepaalde richtingen van de psychologie, maar de psychologie als wetenschap ontstond nagenoeg parallel met de theosofische beweging en daaraan konden theosofen ze dus nog niet hebben ontleend. Voor het gemak scharen we die termen hier onder de noemer "moderne theosofie". Overigens, de verwijzingen naar maçonnieke symbolen laten we hier buiten beschouwing, aannemende dat deze niet met de brontekst te maken kunnen hebben.


Bij het verbinden van een denkrichting met een term moeten we, om een juist beeld te krijgen, bij elke term de meest ruime context kiezen waarbinnen de term voorkomt. Het hindoeïsme bijvoorbeeld, omvat een groot gebied waarbinnen veel verschillende subreligies bestaan. De meeste van de technische termen in de Stem zijn echter afkomstig uit het boeddhisme en omdat het boeddhisme is ontstaan in een samenleving waar op dat moment het hindoeïsme al in volle bloei was, vinden we de belangrijkste concepten uit het hindoeïsme ook terug in het boeddhisme. Het noordelijke boeddhisme, het mahāyāna-boeddhisme, is op zijn beurt weer ingebed in het boeddhisme als geheel en als we de structuur van deze steeds specifiekere denkrichtingen verder volgen, kunnen we op die manier een zo nauwkeurig mogelijk beeld vormen van de wereld achter de Stem.


In de tabel met technische termen kunnen we in totaal dertien verschillende denkrichtingen onderscheiden, die hieronder met hun onderlinge relaties in een diagram zijn gezet.


Diagram: Denkrichtingen in de Stem


Het hindoeïsme
Aan de basis van het schema vinden we het hindoeïsme, waarbinnen het śaivisme een richting is waarin de god Śiva centraal staat. Dit laatste ontstaat pas ver na het opkomen van het boeddhisme en wordt in de Stem slechts één keer genoemd in de noten. Het valt overigens wel op dat het hindoeïsme in onze tabel het meest voorkomt in het eerste fragment. De mantra aan het eind van het eerste fragment, "oṃ tat sat", is de belangrijkste mantra van het hindoeïsme. Het thema van nāda, het geluidloze geluid, de "stem van de stilte", is een thema dat oorspronkelijk uit het hindoeïsme (mīmāṃsā) komt en is overgenomen in de boeddhistische tantriek. De verbinding met de verschillende bewustzijnstoestanden, waakbewustzijn, droom, diepe slaap en de vierde toestand, en met de vier fasen van het woord AUṂ (of oṃ) zijn thema's die al in het hindoeïsme bestonden.


Het mahāyāna-boeddhisme
Het verschijnen van de Boeddha Gautama rond 560 voor Christus markeert het begin van het boeddhisme. Deze eerste impuls wordt in het latere boeddhisme wel aangeduid als "de eerste wenteling van het wiel van dharma". De voornaamste geschriften die hieruit voortkomen werden samengebracht in de Tipiṭaka. De belangrijkste versie van de Tipiṭaka is de Pāḷi­canon, geschreven in het Pāḷi, een oude Indiase taal die ontstaan is uit een variant van het nog oudere Sanskriet. Deze Pāḷi­canon is gefixeerd in het jaar 250 voor Christus. De vier edele waarheden en het achtvoudige pad vormen de kern van dit oorspronkelijke boeddhisme dat later het hīnayāna-boeddhisme, of het zuidelijke boeddhisme zal worden genoemd.


Binnen het oorspronkelijke boeddhisme groeit rond 100 voor Christus een nieuwe impuls, de zogenaamde tweede wenteling van het wiel, waarin het begrip "leegte" (śūnyāta) centraal staat, en de relativiteit van dat wat vorm heeft. In de richting die hieruit voortkomt, vinden we de pāramitā's, die in de Stem voorkomen in fragment III als de sleutels tot de zeven poorten. Er ontstaat een nieuwe verzameling geschriften in het Sanskriet, de prajñāpāramitā­literatuur, waartoe onder andere de bekende Hart-sūtra en Diamant-sūtra behoren. Deze richting wordt pāramitāyāna genoemd. In het pāramitāyāna vinden we ook het ideaal om in verlichte toestand de verlossing van alle levende wezens te willen bewerkstelligen, alvorens definitief toe te treden tot nirvāṇa. Deze toestand wordt genoemd de bodhisattva-staat en wordt wel gezien als het belangrijkste concept binnen het mahāyāna. Dit is ook het belangrijkste begrip in de denkwereld van de Stem.


Mādhyamika en yogācāra
Een derde impuls, aangeduid als de derde wenteling van het wiel van dharma, heeft het begin van zijn invloed rond 100 na Christus en heeft als centrale concept de absolute realiteit (paramārtha). Cruciaal voor deze derde wenteling is de Lotus-sūtra (Saṃdhinirmocanasūtra), waarin onder andere de boeddha­natuur wordt gepresenteerd, de aanleg die in de aard van ieder mens aanwezig is om uiteindelijk tot een boeddha te kunnen worden. In het mahāyāna-boeddhisme ontstaan twee hoofdrichtingen, mādhyamika en yogācāra, met elk een verschillend standpunt met betrekking tot de absolute realiteit.16


De yogācāra's stellen dat er geen basis van objectiviteit bestaat onafhankelijk van het bewustzijn van de waarnemer, maar dat de objectiviteit altijd in wisselwerking is met een subject. De absolute realiteit bestaat alleen waar die wisselwerking geheel ophoudt, in het universele zelf, door hen genoemd ālaya. Dit begrip ālaya is uniek voor het yogācāra-gezichtspunt.


De mādhyamika's stellen daarentegen dat de absolute realiteit niet bestaat en dat we ons juist in het erkennen van de afwezigheid daarvan, bewust kunnen worden van de absolute realiteit. Objecten bestaan onafhankelijk van het bewustzijn van de waarnemer, maar bevatten geen absolute realiteit. De prasaṅga­richting binnen de mādhyamika zegt bovendien, dat bij analyse blijkt dat objecten helemaal niet bestaan, dus ook geen relatieve realiteit bevatten.


De belangrijkste denker in de mādhyamika-richting is Nāgārjuna, geboren rond 200 na Christus, in de tegenwoordige Indiase deelstaat Andhra Pradesh. Hij wordt gezien als degene die het probleem van de absolute en relatieve realiteit binnen het mahāyāna­boeddhisme onder de aandacht heeft gebracht.


De belangrijkste denker in de yogācāra-richting is Asaṅga, naar schatting geboren rond 350 na Christus, in Puruṣapura, de tegenwoordige stad Peshawar in het noorden van Pakistan. Hij wordt algemeen gezien als de stichter van de yogācāra­school. Hij schreef onder andere de Yogācārabhūmi (een tekst over de stadia van het pad van bevrijding) en - geïnspireerd door Maitreya - de zogenaamde "vijf boeken van Maitreya" (Tibetaans byams pa'i chos lnga).


Zowel Nāgārjuna als Asaṅga wordt genoemd in het voorwoord van de Stem. In het voorwoord wordt verder gezegd dat de Gulden Voorschriften "gewoonlijk worden bewaard op de altaren van de tempels, verbonden aan de centra waar de z.g. 'beschouwende' of Mahayana (Yogacharya)­ scholen gevestigd zijn." Dit lijkt een concrete aanwijzing te zijn, die ons op het spoor zou kunnen zetten van de vindplaats van de Voorschriften.


Vajrayāna
Een verdere fase van ontwikkeling in het mahāyāna-boeddhisme is het vajrayāna, door sommigen bestempeld als een vierde wenteling van het wiel van dharma. Deze esoterische richting kenmerkt zich met name door het gebruik van technieken die het bewustzijn en zijn inhouden rechtstreeks beïnvloeden, waaronder het toepassen van mantra's, ritueel en symbolentaal, maṇḍala's en identificatie- en disidentificatietechnieken. Het vajrayāna bevat veel elementen van het sjamanisme, de religie die voor het ontstaan van het hindoeïsme en boeddhisme op het gehele Eurazische continent en ver daarbuiten in allerlei verschillende vormen heeft bestaan. Ook binnen het hindoeïsme, jainisme, taoïsme en het Japanse boeddhisme vinden we in meer of mindere mate nog trekken van het sjamanisme. Vajrayāna­boeddhisme bestaat zowel in de mādhyamika- als de yogācāra-scholen, hoewel door oriëntalisten in de tijd van HPB - waarschijnlijk ten onrechte - met name yogācāra werd gezien als een mystieke richting.17


De allerhoogste Boeddha (ādibuddha) heeft in de verschillende vajrayāna-inwijdingsscholen verschillende benamingen, maar de namen Vajradhara (drager van de diamant) en Vajrasattva (de diamantziel) zijn uniek voor het vajrayāna. Vajradhara wordt door HPB verbonden met "eerste aspect" en Vajrasattva met het tweede. In de Stem treffen we Vajrasattva, de diamantziel, aan in de veertiende korte verhandeling. In datzelfde gedeelte vinden we een andere verwijzing naar het vajrayāna, namelijk in de yogi van de tijdcirkel ("Time's Circle"). Hierin ligt een oppervlakkige verwijzing naar Kālacakra (letterlijk tijdcirkel), de voornaamste van de vajrayāna-scholen. Het concept van de ādibuddha is met name aanwezig in de Kālacakra-cultus. Behalve deze en nog enkele andere oppervlakkige verwijzingen is er inhoudelijk niet veel van het vajrayāna terug te vinden in de tekst van de Stem. Geen van de korte verhandelingen heeft een thema dat specifiek is voor het vajrayāna­boeddhisme.


In De Geheime Leer zegt HPB over ādibuddha: [het] is een begrip dat werd gebruikt door Aryāsangha in zijn Geheime verhandelingen, en tegenwoordig wordt gebruikt door alle mystieke noordelijke boeddhisten.18 In de wetenschappelijke wereld is niets bekend over deze geheime verhandelingen van Asaṅga, waarover HPB spreekt, maar in de Indiase traditie wordt Asaṅga wel verbonden met de opkomst van het vajrayāna-boeddhisme, en wordt hij gezien als de auteur van de oudste tekst van de boeddhistische tantra's, de Guhyasamājatantra.19


Met betrekking tot het vajrayāna kunnen we verder nog opmerken, dat in De Geheime Leer de dhyāni-boeddha's een belangrijke plaats innemen. De oorsprong van dit concept lijkt te liggen in de Guhyasamājatantra.20 De dhyāni-boeddha's zijn echter zo populair geworden in het mahāyāna-boeddhisme, dat we eigenlijk niet kunnen zeggen dat het een concept is dat specifiek is voor het vajrayāna. In ons overzicht van de Stem komen deze slechts eenmaal voor (als "dhyāni's"). De term dhyāni-boeddha's, boeddha's van meditatie, is overigens vooral in gebruik is bij westerse onderzoekers. In plaats daarvan heten ze bijvoorbeeld in de Guhyasamājatantra de vijf tathāgatha's: zij die de stroom zijn overgegaan, oftewel bevrijding hebben bereikt.


In de geschiedenis van de theosofie spelen de dhyāni-boeddha's een grote rol omdat ze de boeddhistische variant zijn van de zeven beginselen, die de ruggengraat vormen van het theosofische gedachtegoed dat onder andere via HPB door de mahātma's naar voren werd gebracht. We kennen ze ook als de zeven stralen, de hemelse mensen, en de dhyān-chohans, de primordiale zeven, goddelijke zonen, planeetgeesten, rectores mundi, elohim, aartsengelen, lha, manasaputra's, agniṣvāttā's, enzovoort. Dat het begrip van de dhyāni-boeddha's in de belevingswereld van de mahātma's een zekere rol moet hebben gespeeld, kunnen we ook afleiden uit de aanwijzing in HPB's beschrijving van de "tempel van de panchen lama", waar ze naast de aanwezigheid van mahātma M., ook de mantra van de vijf dhyāni-boeddha's noemt, "oṃ traṃ āḥ hrīḥ hūṃ".21


Afsluitend kunnen we over het vajrayāna-boeddhisme zeggen: de denkwereld van de Stem vooronderstelt het bestaan van de vajrayāna-traditie, maar is zelf niet een vajrayāna-geschrift.


Het Oostaziatische boeddhisme
Het boeddhisme is dan in het begin van de zesde eeuw door de monnik Bodhidharma naar China gebracht, van waaruit het mahāyāna-boeddhisme zich verder door Oost-Azië heeft verspreid. In China hebben zich een zestiental scholen ontwikkeld, waarvan er veertien worden ingedeeld in twee groepen van zeven, de exoterische en esoterische scholen, de jiào mén en zōng mén, die model staan voor HPB's leer van het oog en de leer van het hart, de "twee paden", in de Stem gespeld als kiau men en tsung men.22 HPB baseert zich wat betreft het Chinese boeddhisme met name op het werk van Edkins. De zōng mén, de esoterische of "contemplatieve scholen", door HPB genoemd in het voorwoord van de Stem, worden door Joseph Edkins gezien als vertegenwoordigers van de leer die door Bodhidharma naar China werd gebracht.23 HPB noemt deze richting de dan, dzyān of zen, of kortweg "esoterisch boeddhisme".


In de Stem vinden we een aantal termen uit het Chinese boeddhisme. De spelling daarvan komt overeen met die in het werk van Edkins. Steeds gaat het echter om concepten die ook al in het eerdere boeddhisme voorkomen, afgezien van de jiào mén en zōng mén. Het Oostaziatische boeddhisme wordt verder alleen aangestipt. Er komen dus verder in de Stem geen concepten voor die specifiek zijn voor deze vormen van boeddhisme, maar het gebruik van de Chinese begrippen doet wel vermoeden dat het gedachtegoed van de Stem tenminste ook in China een voedingsbodem moet hebben gehad.


Afdeling III: De oorsprong van de Stem

In deel I van dit artikel hebben we kort de totstandkoming van de Stem bekeken. In deel II hebben we de tekst aan een analyse onderworpen, op zoek naar de context van de thema's en technische termen uit de tekst. Aan de hand van onze bevindingen kunnen we nu toewerken naar een concreet idee over de oorsprong van de Stem.


Het werk van David Reigle
De Amerikaanse oriëntalist David Reigle heeft in zijn onderzoek naar de oorsprong van het Boek van Dzyan een aantal bijzondere ontdekkingen gedaan. Zijn werk dienaangaande is gebundeld in zijn boek Blavatsky's Secret Books: Twenty Years' Research, dat verscheen in 1999.24 Verder schreef in hij 1983 een voorlopige verkenning onder de titel The Books of Kiu-Te or The Tibetan Buddhist Tantras waarin veel nuttige informatie is te vinden.25 De fragmenten uit de Stem zijn volgens HPB deel van dezelfde reeks geschriften als het Boek van Dzyan, dus het onderzoek naar de oorsprong van het Boek van Dzyan kan ons ongetwijfeld meer vertellen over de oorsprong van de Stem.


Een belangrijke ontdekking van Reigle was dat het boek van Kiu Te waarschijnlijk de serie boeken is die tegenwoordig bekend staat onder de naam "rgyud sde".26 Henk Spierenburg had deze ontdekking al eerder gedaan, maar het werk van Reigle maakte deze ontdekking pas alom bekend in de theosofische wereld.27 Het Tibetaanse rgyud sde betekent zoveel als "tantrieke boeken" en is een aanduiding van de tantrieke afdeling van de Tibetaans­boeddhistische canon, de Kanjur en Tanjur. De boeddhistische tantra's (rgyud sde) vormen de voornaamste geschreven grondslag van het vajrayāna-boeddhisme. Deze werken zijn, voor zover ze bekend zijn aan de wetenschap, niet onmetelijk oud, maar worden toegeschreven aan de boeddha (Kanjur), of zijn commentaren zijn op de werken die worden toegeschreven aan de boeddha (Tanjur). In deze collectie komen dus in principe geen voor-boeddhistische teksten voor, in tegenstelling tot wat HPB in het voorwoord van de Stem zegt. Hoogstens bevatten sommige van deze werken veel voor-boeddhistische elementen, waaronder hindoeïstische en sjamanistische, die dan in het kader van het boeddhisme een nieuwe plaats krijgen.


Nu zouden we kunnen denken dat de boeken van Dzyan en van de Gulden Voorschriften in de Tibetaans­ boeddhistische canon te vinden moeten zijn, maar zo eenvoudig is het nu ook weer niet. In de canon bevinden zich wat HPB de openbare werken van Kiu Te noemt en de boeken waaruit de door ons gezochte teksten afkomstig zijn worden volgens HPB blijkbaar onder dezelfde categorie, rgyud, gerangschikt, maar zijn geheim, en bevinden zich in het algemeen niet in de canon zelf. De belangrijkste tantra's die wel in de canon te vinden zijn, zijn geëxtraheerd uit grotere geschriften, de zogenaamde basistantra's (mūlatantra). Deze basis-tantra's zijn verborgen geschriften die bijvoorbeeld worden genoemd in oude historische overzichten. Er zijn soms citaten en in een enkel geval een heel hoofdstuk uit deze boeken te vinden in de openbare boeken van de canon. Op grond van één van deze citaten veronderstelt Reigle nu dat het boek van Dzyan de verborgen basis­tantra is van het belangrijkste werk van de rgyud-reeks, de Kālacakratantra. Hij ziet dit als "a very solid hypothesis", een goed verdedigbare stelling.28 In dat geval zou de Stem dus herkenbaar moeten zijn als een geschrift uit de sfeer van het vajrayāna.


Vajrayāna is niet de oude wijsheid
Aan het begin van de Introductie van De Geheime Leer vinden we echter een opmerkelijke aanwijzing van HPB met betrekking tot het vajrayāna. Het esoterisch boeddhisme, beschreven door A.P. Sinnett, had vanaf 1883 betrekkelijk veel interesse gewekt in de westerse wereld.29 HPB merkt op, dat Sinnett zijn boek in plaats van Esoteric Buddhism, met twee d's, beter "Esoteric Budhism" had kunnen noemen, met één d, van budha, kennis, inzicht, wijsheid. Dat boek gaf immers niet zozeer een beeld van het esoterisch boeddhisme, alswel van de theosofische wijsheidstraditie zoals die door de Mahātma's naar voren werd gebracht.30 Het esoterisch boeddhisme is, zo weten wij inmiddels, het vajrayāna, de boeddhistische tantriek, waarvan de leer inderdaad niet zonder meer identiek is met de leer die Sinnett in zijn boek heeft uiteenzet. Een bladzijde verderop in De Geheime Leer plaatst ze het esoterisch boeddhisme verder in perspectief:


Bovendien omvatten de verslagen die we de lezer willen voorleggen de esoterische leerstellingen van de gehele wereld, sinds het begin van onze mensheid, en het boeddhistische occultisme neemt daarin zijn rechtmatige plaats in, maar niet meer dan dat. De geheime delen van de "Dan" of Janna ("Dhyan") van Gautama's metafysica - groots als ze schijnen te zijn voor diegenen die niet bekend zijn met de leerstellingen van de Wijsheidsreligie van de oudheid - zijn in werkelijkheid slechts een klein onderdeel van het geheel.31


Deze opmerkingen staan vrijwel aan het begin van De Geheime Leer. Blijkbaar was het zo belangrijk dit onderscheid te maken, dat ze haar magnum opus ermee begon. Door Sinnett's titel kon het misverstand worden gewekt dat de opvatting van de Mahātma's identiek was met de tantriek van het vajrayāna, en dat zou voor de ontluikende theosofische beweging negatieve consequenties kunnen hebben gehad. De identificatie van theosofie met de esoterie van een bestaande religie zou in de kiem het einde van de theosofische beweging kunnen zijn geweest, die immers "geen religie hoger dan waarheid" erkent. Deze consequenties zijn tot op heden dus afgewend.


Verder zegt HPB, over de openbare delen van Kiu Te: Strikt gesproken zouden deze vijfendertig boeken "De gepopulariseerde versie van de geheime leer" moeten worden genoemd, vol mythen, misleidingen en fouten.32 Het getal van 35 boeken is niet helemaal helder, maar wel duidelijk is dat ze hier spreekt over boeken van de rgyud­afdeling van de Tibetaanse canon. Wat ze beweert klopt in elk geval in zoverre, dat de tantrieke werken in de Kanjur meestal verkorte, vereenvoudigde of versluierde versies zijn van de basis­tantra's. De verkorte ("laghu") Kālacakratantra noemt ze bijvoorbeeld "half-esoterisch". HPB verwijst in één van haar artikelen ook naar de inhoud van "geheime gedeelten" van de Kālacakratantra. Tot deze geheime informatie had ze blijkbaar toegang en ze kon deze dus vergelijken met de verkorte openbare rgyud-werken.33


We kunnen ons overigens afvragen waarom HPB expliciet zou verwijzen naar deze geheime informatie, en deze basistantra ook elders schijnbaar achteloos noemen, terwijl dit werk vervolgens het hele raamwerk zou vormen van deel I en II van De Geheime Leer, waar over de herkomst juist heel geheimzinnig wordt gedaan. Misschien is hier wel een reden voor te bedenken, maar het geeft toch te denken.


De verdwenen stanza's uit het derde deel van De Geheime Leer
In een ander modern artikel kunnen we nog een opmerkelijke aanwijzing vinden die ons iets meer zou kunnen vertellen over de oorsprong van de Stem. Daniel Caldwell laat in zijn bijzonder lezenswaardige artikel The myth of the "missing" third volume of the Secret Doctrine zien, dat al het geschreven materiaal van HPB waarvan het bestaan wordt genoemd (bijvoorbeeld in bewaard gebleven correspondentie van HPB), ook inderdaad is gepubliceerd.34 Echter, in een van de brieven die Caldwell noemt, brief nummer LXXX van HPB aan Sinnett gedateerd 3 maart 1886, vinden we de volgende passage:


Ik heb een enorm Inleidend Hoofdstuk klaar, of Woord vooraf, Proloog, noem het maar zoals je wilt; alleen maar om de lezer te laten zien dat de tekst, zoals die is, met aan het begin van elk gedeelte een bladzijde met een vertaling uit het Boek van Dzyan en het Geheime Boek van "Maytreya Buddha" Champai chhos Nga (in proza, niet de bekende vijf boeken in verzen, die een dwaalspoor zijn) geen verzinsel zijn. 35


De onduidelijkheid van deze passage daargelaten, is er blijkbaar naast de vertalingen uit het boek van Dzyan, die in deel I en II van De Geheime Leer zijn verschenen, bij de totstandkoming van De Geheime Leer ook nog sprake geweest van vertalingen uit een ander geheim werk, "de vijf boeken van Maitreya" (Tibetaans byams pa'i chos lnga). De vijf openbare werken in verzen, waarover wordt gesproken, zijn vijf bekende werken van Asaṅga, die hij volgens de overlevering heeft geschreven onder inspiratie van Maitreya. HPB's vertalingen uit de vijf geheime boeken zijn echter niet als zodanig in De Geheime Leer te vinden, ook niet in het postuum gepubliceerde derde deel, dat wel het genoemde enorme "Introductory Chapter" bevat, maar geen raamwerk van "stanza's". Caldwell rept er verder in zijn artikel niet over waar deze vertalingen kunnen zijn gebleven, en uiteraard kunnen ze ook eenvoudig door HPB zijn weggegooid. HPB schreef De Geheime Leer echter in opdracht van Mahātma M., en het lijkt dan ook onwaarschijnlijk dat ze met deze op geïnspireerde wijze geschreven teksten onachtzaam zou zijn omgegaan.


Leadbeater over de oorsprong van de Stem
C.W. Leadbeater geeft ons in zijn commentaar op de Stem nog meer informatie waarmee de puzzel omtrent de oorsprong van de Stem langzaamaan compleet lijkt te worden. Hij heeft naar eigen zeggen bij zijn studie van de Stem ook zijn helderziende vermogens te hulp geroepen.36 Zijn werken staan altijd garant voor een spectaculaire vernieuwende visie op de dingen en ook wat betreft de Stem is zijn beschouwing verbazingwekkend.


Hij schrijft, zonder reserve, dat de brontekst van de Stem aanvankelijk een soort notitieboek is geweest van Asaṅga, de schrijver van de Yogācārabhūmi, waarin hij de leringen uit de universele symbolentaal voor het eerst in woorden opschreef. Na diens dood hebben enkele van zijn leerlingen hieraan nog uittreksels van zijn toespraken toegevoegd, resulterend in de negentig "korte verhandelingen".37 Dit lijkt dus de analyse van de inhoud (zie deel II) geheel te bevestigen: de denkwereld die we in de Stem aantreffen zou, als we Leadbeater in zijn beschouwing zouden volgen, inderdaad die van Asaṅga en zijn volgelingen moeten zijn.


Van de leerlingen van Asaṅga was, volgens Leadbeater, Alcyone met name degene die in zijn voorlaatste leven de tekst van de toespraken heeft voorbereid, en deze heeft gebundeld onder de titel Boek der Gulden Voorschriften. Alcyone is in het werk van Leadbeater niet de echte naam van deze leerling, maar een codenaam die verbonden is met diens reïncarnerende Zelf. Wij kennen hem in zijn afgelopen incarnatie onder de naam Jiddu Krishnamurti. Ook de bodhisattva Asaṅga (codenaam Uranus) zouden we in de geschiedenis van de Theosophical Society in zijn navolgende incarnatie onder een andere naam kennen, namelijk als de Mahātma DK.38 Lezen we over Alcyone in Besant en Leadbeater's Lives of Alcyone, dan vinden we daar een vergelijkbaar relaas over Uranus en Alcyone in hun incarnaties als Asaṅga en zijn leerling.39


Diagram: DK


De bodhisattva Asaṅga zelf zou dus, volgens de overlevering, evenals Krishnamurti in onze tijd, geïnspireerd zijn geweest door de bodhisattva Maitreya.


Diagram: Maitreya-Asanga-Krishnamurti


Eindconclusie
Samenvattend kunnen we zeggen dat het mahāyāna-boeddhisme de belangrijkste achtergrond is van de Stem. Aan het slot van het laatste fragment ligt het einddoel van de beschreven ontwikkelingsgang, de bodhisattva­staat, die kenmerkend is voor het mahāyāna. Het begrip ālaya is specifiek voor de yogācāra-richting binnen het mahāyāna. In De Geheime Leer komt het begrip ālaya ook voor, in relatie met de eerste van de drie grondstellingen, als de term voor de universele overziel.41 Dit is een centraal concept in de esoterische wijsheidstraditie die HPB naar voren heeft gebracht. Ook de Tibetaanse term "narjol" (rnal 'byor) waarmee in de Stem de reiziger op het pad wordt aangeduid, verwijst exclusief naar een leerling in de yogācāra-traditie, en yogācāra en zijn stichter Asaṅga worden naar voren gebracht in het voorwoord van de Stem. Verder zijn veel van de technische termen specifiek voor het vajrayāna, zoals bijvoorbeeld de diamantziel, Vajrasattva. Als we de bron van de Stem zoeken, moeten we dus op zoek gaan naar geschriften die liggen binnen de sfeer van het mahāyāna-boeddhisme, op het kruispunt van yogācāra en vajrayāna, en wel, zoals we hebben gezien, in een richting die zich ook ontplooid heeft in China.


Het genre van de Stem is niet dat van een typisch vajrayāna-geschrift, maar eerder van een stadia-van-het-pad-geschrift, waar de drie fragmenten elk een fase van het pad beschrijven, met elk een eigen fundamentele opgave. Als we niet beter zouden weten zouden we misschien kunnen denken in de richting van een geschrift van Asaṅga zelf, zoals zijn Yogācārabhūmi, waar ook vajrayāna-elementen inzitten, en dat ook in een Chinese vertaling bekend is geworden. In dat geschrift komen bijvoorbeeld ook de drie hallen (vergelijk de 4 dhyāna's) van fragment I en de zeven poorten (vergelijk de 6 pāramitā's) van fragment III van de Stem uitgebreid aan de orde. De omvangrijke Yogācārabhūmi is echter in grootte niet te vergelijken met het Boek der Gulden Voorschriften dat, zoals we hebben geprobeerd in te schatten, slechts ongeveer tussen 700 en 1800 verzen zou omvatten. Verder is de Yogācārabhūmi (inderdaad) geen onderdeel van de rgyud-afdeling van de canon, maar van de mdo- of soetra-afdeling.


We hebben nu twee verschillende suggesties over de oorsprong van de Stem, namelijk de visie die we hierboven hebben ontvouwd naar aanleiding van het artikel van Caldwell, en de visie van Leadbeater: 1. de Stem bestaat uit citaten van Asaṅga's geheime "vijf boeken van Maitreya" in proza, en 2. de Stem bestaat voornamelijk uit toespraken van Asaṅga, verzameld door zijn leerlingen. Deze twee visies zijn weliswaar niet vergelijkbaar in bewijskracht, maar komen qua inhoud opmerkelijk dicht bij elkaar.


Is de bron van de Stem nu werkelijk hetzij een geschrift van Asaṅga, hetzij een tekst die in zijn directe nabijheid is ontstaan? Ten minste kunnen we stellen dat dit het overdenken waard is, maar we hebben daarvoor uiteraard geen onomstotelijk bewijs. Wat niet verklaard wordt door de visie van Leadbeater is, dat het Boek van Gulden Voorschriften, zoals we in deel I hebben gedestilleerd uit HPB's voorwoord, een compilatie zou moeten zijn uit verschillende tijdsperioden. Het verband met de yogācāra-richting en zijn stichter, de bodhisattva Asaṅga, lijkt echter wel zeer duidelijk aanwezig. Dit geeft ons aan in welke bredere context we dit bijzondere theosofische geschrift zouden kunnen zien, hetgeen ons zou kunnen brengen tot meer begrip van de boodschap van HPB en van de werkelijke bedoeling van de theosofische beweging.


Noten


(Verwijzingen naar De Geheime Leer zijn in de vorm: SD (Secret Doctrine) deel, paginanummer van de eerste Engelse editie van 1888, bijvoorbeeld "SD I, 573".)


1. Spierenburg, H.J., De Stem van de Stilte: een onderzoek naar de bronnen, in Theosofia, 1989, p. 149-156
2. Blavatsky, H.P., De Stem van de Stilte, Stichting Theosofie e.a., 1982
3. Blavatsky, H.P., The Secret Doctrine, Theosophical University Press, Pasadena, CA, 1977, facs. repr. of 1st ed.
4. Cranston, S., Helena Blavatsky, stichtster van de moderne theosofische beweging, Het bijzondere leven en de invloed van -, Theosophical University Press, Den Haag, 1995
5. Blavatsky (tr.), H.P., The Voice of the Silence, Theosophical Publishing House, Wheaton, Ill., 1992, (facs. repr. of 1st ed.), p. 17a-20a
6. Cranston, op. cit., p. 380
7. In The Path, December 1895, p. 268, de brief van februari 1890 aan Mme. Jelihovsky, elektronische uitgave http://www.blavatskyarchives.com, 1999 (vert. cit. IdB)
8. Leadbeater, C.W., Talks on the Path of Occultism, Vol. 2, The Voice of the Silence, Theosophical Publishing House, Adyar, 1926, p. 10
9. Barborka, op. cit., p. 167
10. Wachtmeister, Countess Constance e.o., Reminiscences of H.P. Blavatsky, Theosophical Publishing House, Wheaton (Ill), 1976, p. 25
11. Blavatsky, op. cit., p. ix (vert. cit. IdB)
12. Blavatsky, H.P., Collected Writings, vol. XIV, Theosophical Publising House, Wheaton, Ill., p. 422
13. Barborka, G.A., H.P. Blavatsky, Tibet and Tulku, Theosophical Publishing House, Wheaton (Ill.), 1986, p. 28
14. Barker (ed.), A. Trevor, The Letters of H.P. Blavatsky to A.P. Sinnett, Theosophical University Press, Pasadena, 1973, p. 71 en p. 74
15. Blavatsky, H.P., De Stem van de Stilte, Stichting Theosofie e.a., 1982
16. Chatterjee, Ashok Kumar, TheYogācāra Idealism, Motilal Banarsidass, Delhi, 1975, p. 26
17. Slagintweit, Emil, Buddhism in Tibet, Truebner, London, 1863, p. 47
18. Blavatsky, H.P., The Secret Doctrine, Theosophical University Press, Pasadena, CA, 1977 (facs. repr. of 1st ed.), vol. I, p. xix, [it] is a term used by Aryāsangha in his Secret treatises, and now by all the mystic Northern Buddhists.
19. Bhattacharya, Benoytosh, Guhyasamaja Tantra, or Tathagataguhyaka (Sriguhyasamajatantram), Oriental Institute, Baroda, 1931, p. xxxiv
20. Bhattacharya, Benoytosh, An Introduction to Buddhist Esoterism, Motilal Banarsidass, Delhi, 1980, p. 62
21. Cranston, S., Helena Blavatsky, stichtster van de moderne theosofische beweging, Het bijzondere leven en de invloed van -, Theosophical University Press, Den Haag, 1995, p. 97
22. Edkins, Rev. Joseph, Chinese Buddhism (Historical, Descriptive and Critical), Motilal Banarsidass, Delhi, 1996, p. 160-174
23. Ibid., p. 85
24. Reigle, David, The Books of Kiu Te Identified, in Reigle, David & Nancy, Blavatsky's Secret Books: Twenty Years‘ Research, Wizards Bookshelf, San Diego, 1999
25. Reigle, David, The Books of Kiu-Te or the Tibetan Buddhist Tantras, Wizards Bookshelf, San Diego, 1983
26. Reigle, David & Nancy, Blavatsky's Secret Books, p. 21-23
27. Poortman e.a. (red.), H.E.Ch., Tibetaans boeddhisme, een verzameling studies, Theosofische Vereniging, Amsterdam, 1975, p. 74
28. Reigle, op. cit, p. 48
29. Sinnett, A.P., Esoteric Buddhism, Chapman & Hall, London, 1892
30. SD I, xvii-xix
31. SD I, xx (vert. cit. IdB)
32. Blavatsky, H.P., Collected Writings, vol. XIV, Theosophical Publising House, Wheaton (Ill.), p. 422, zie ook: Spierenburg, H.J. (ed.), The Buddhism of H.P. Blavatsky, Point Loma, San Diego, 1991, p. 136-138
33. Blavatsky, op. cit., p. 391 (noot)
34. Caldwell, Daniel H., The Myth of the "missing" third volume of the Secret Doctrine, Blavatsky Study Centre, electronische uitgave: http://www.blavatskyarchives.com/sdiiipt1.htm, 2004
35. Barker (ed.), A. Trevor, Letters of H.P. Blavatsky to A.P. Sinnett, The-, Theosophical University Press, Pasadena, 1973, p. 195 (vert. cit. IdB)
36. Leadbeater, C.W., Talks on the Path of Occultism, Vol. 2, The Voice of the Silence, Theosophical Publishing House, Adyar, p. 3
37. Ibid., p. 9-10
38. Ibid., 1926, p. 8 (DK is daar gespeld als Djwāl Kūl)
39. Besant, A. and Leadbeater, C.W., The Lives of Alcyone, Theosophical Publishing House, Adyar, 1924, of de electronische uitgave bijv. http://www.anandgholap.net, p. 295-296
40. Blavatsky, H.P., Theosophical Glossary, The Theosophy Company, Los Angeles, 1990, p. 32-33
41. SD I, 27 (stanza I , 9) en commentaar SD I, 47-50


Aanhangsel: overzicht van de technische termen uit de Stem

Er zijn al veel boeken en artikelen geschreven over De Stem van de Stilte, die zich voornamelijk richten op de uitleg van de tekst. De hedendaagse standaardschrijfwijze van de technische termen echter, stelt de lezer in staat zelf op zoek te gaan naar hun betekenis in de hedendaagse literatuur, zoals moderne woordenboeken.


Alle termen zijn in het artikel zoveel mogelijk in het Sanskriet weergegeven, behalve waar gangbare Nederlandse woorden (nld) bestaan (bv. Boeddha, Sanskriet) en waar dat overduidelijk niet van toepassing is. Sanskriet (san) en Pāḷi (pli) zijn weergegeven volgens de International Alphabet of Sanskrit Transliteration (IAST)-transliteratiestandaard. Het Tibetaans (tib) is volgens Wylie, Chinees (chin) volgens pīnyīn en Oudgrieks (grc) vrij volgens de zogenaamde wetenschappelijke transliteratie.


Een volledig overzicht van de geaccentueerde letters: ā is een lange a in lat. en skt.; ḍ is een retroflexe d in skt.; ē in gr. en lat. een lange e-klank, de gr. η; ḥ in skt. een sterk geaspireerde afgebroken h; ī is een lange i in skt., in lat. een lange i; ḷ is de retroflexe l in skt.; ṃ is een nasale m in skt. (als n in ned. winkel); ṇ is een retroflexe n in skt.; ṅ in skt. de klank ng, als in ned. gang ; ō in gr. en lat. een lange o, de gr. ω; ṛ is de retroflexe r in skt.; ś in skt. is een palatale sj-klank; ṣ in skt. een sj-klank in de keel; ṭ is een retroflexe t in skt.; ū is een lange u (oe) in skt., in lat. een lange u. De retroflexe letters worden uitgeproken met de tong naar teruggebogen tegen het gehemelte. Chinees: bijv. a met 1e toon ā, met 2e toon á, met 3e toon ǎ, met 4e toon à.


Sleutel: volgnummer. term uit de Stem; orthografie (indien versch.); taalcode (ISO 639-2)


1. Adi-Boeddha; Ādibuddha; san
2. agnyana; ajñāna; san
3. ahankara; ahaṃkāra; san
4. akasha; ākāśa; san
5. akoustikoi; ; grc
6. akshara; akṣara; san
7. alaya; ālaya; san
8. amitabha; amitābha; san
9. amrita; amṛta; san
10. anagami, anagamin, anaganim; anāgāmin; san
11. anahad-sabd; anāhadśabd; san
12. antaskarana; antaḥkarana; san
13. anusvara; anusvāra; san
14. aranyaka; āraṇyaka; san
15. ardha matra; ardhamātra; san
16. arhan; ; san
17. arhat; ; san
18. Arjoena; Arjuna; san
19. arya; ārya; san
20. aryahata pad; āryahata; san
21. arya pad; ārya; san
22. Aryasangha; Āryāsanga; san
23. asat; ; san
24. asketai; askētai; grc
25. astraal; ; nld
26. asura; ; san
27. atma; ātma; san
28. atman; ātman; san
29. attavada; attavāda; pli
30. aum; auṃ; san
31. Avalokiteshvara; Avalokiteśvara; san
32. avichi; avīci; san
33. avidya; avidyā; san
34. Bhagavad Gita; Bhagavad Gītā; san
35. bodhi; ; san
36. Bodhidharma; ; san
37. bodhisattva; ; san
38. Boek van Dzyan; Dzyan; tib
39. bhons; böns; nld
40. Brahm; ; san
41. brahmaan; ; nld (san)
42. brahman; ; san
43. brahmapoori; Brahmapuri; eng (san)
44. buddhi; ; san
45. chela; chela; san
46. christos; christos (χριστός); grc
47. dad-dugpa; onduidelijk, zie dugpa's; tib
48. dana; dāna; san
49. deva; ; san
50. dharana; dhāraṇā; san
51. dharma; ; san
52. dharmakaya; dharmakāya; san
53. dhyan; dhyāna; san
54. dhyan marga; dhyānamārga; san
55. dhyana; dhyāna; san
56. dhyana pad; dhyāna; san
57. dhyana/chan-leer; dhyāna/chán (禅); san/chi
58. Dhyaneshvari; Jñāneśvari; san
59. dhyani-boeddha's; dhyāni-buddha; san-nld
60. dhyani's; dhyāni; san
61. ditthi; diṭṭhi; pli
62. Dnyaneshvari; Jñāneśvari; san
63. dorje; rdo rje; tib
64. dragshed; drag gshed; tib
65. dugpa’s; ’brug pa; tib
66. EGO; ; lat
67. fohatisch; onduidelijk (fohat zou volgens HPB Tib.zijn); nld (tib)
68. gelugpa; dge lugs pa; tib
69. gnyana; jñāna; san
70. gnyana-dassana-suddhi; ñāṇadassanasuddhi; pli
71. goeroe; guru; san
72. gotrabhu-gnyana; gotrabhūñāṇa; pli
73. groter yana; yāna; san
74. hansa; haṃsa; san
75. hinayana; hīnayāna; san
76. Hoger Ego; Ego; lat
77. Hoger Zelf; ; nld
78. iddhi; ; pli
79. Indra; ; san
80. jagrat; jāgrat; san
81. jnana; jñāna; san
82. Julai; Rú lái (如来); chi
83. kala hansa; kalahaṃsa; san
84. kalpa; ; san
85. kama rupa, kama-rupa; kāmarūpa; san
86. kamisch; kāma; san
87. karma; ; san
88. karmische wet; ; san
89. Katha Upanishad; Kaṭha Upaniṣad; san
90. kaya; kāya; san
91. keshara; khecara; san
92. kiau-men; jiào mén (教門); chi
93. klesha; kleśa; san
94. Krishna; Kṛṣṇa; san
95. kshanti; kṣānti; san
96. ku; kǔ (苦); chi
97. kundalini; kuṇḍalinī; san
98. kung; gōng?; chi
99. Kwan shi yin; Guān shì yīn (觀世音); chi
100. lager manas; manas; san
101. lanoe; onduidelijk, in elk geval klemtoon op 1e lettergreep; san?
102. lanoe-sravaka; lanu-śrāvaka (zie lanoe); san?
103. Lhagpa; Lhag pa; tib
104. lha-ma-yin; lha ma yin; tib
105. loka's; loka; san
106. lug; lugs; tib
107. madhyamika; mādhyamika; san
108. maha mara; mahāmāra; san
109. maha-maya; mahāmāyā; san
110. mahatma; mahātma; san
111. mahayana; mahāyāna; san
112. mahayana soetra; mahāyāna sūtra; san
113. manas; manas; san
114. manasa rupa; manasarūpa; san
115. manasaputra; manasaputra; san
116. manvantara; ; san
117. mara; māra; san
118. marga; mārga; san
119. maya; māyā; san
120. Meru; ; san
121. Migmar; Mig dmar; tib
122. mu; miè (滅); chi
123. mudra; mudrā; san
124. myalba; dmyal ba; tib
125. nada; nāda; san
126. Nadabindupanishad; Nādabiṇḍūpaniṣad; san
127. Nagarjuna; Nāgārjuna; san
128. Naga's; Nāga's; san
129. naljor(s); rnal ‘byor; tib
130. neofiet; ; nld (grc)
131. nirmanakaya; nirmāṇakāya; san
132. nirvana; nirvāṇa; san
133. nirvani; nirvāṇi; san
134. nirvanisch pad; nirvāṇa; san
135. Nyima; nyi ma; tib
136. Oepanishaden; Upaniṣat; san
137. Om; Oṃ; san
138. Om tat sat; Oṃ tat sat; san
139. Om vajrapani hum; Oṃ vajrapāṇi huṃ; san
140. parabrahman; ; san
141. Paramartha; Paramārtha; san
142. paramarthasatya; paramārthasatya; san
143. paramita pad; pāramitā; san
144. paramita's; pāramitā; san
145. paranirvana; parinirvāṇa; san
146. paranirvanisch; parinirvāṇa; san
147. parikalpita; ; san
148. prajna; prajñā; san
149. pratyahara; pratyāhāra; san
150. pratyekabuddha; ; san
151. prulpai ku; sprul pa’i sku; tib
152. rahat; ; pli
153. raj yogi; rājayogi; san
154. raja yoga; rājayoga; san
155. Rajagriha; Rājagṛha; san
156. Rathapala Sutrasanne; Raṭṭhapāla Sutta; pli
157. sagardagam; sakṛdāgāmin; san
158. saiva's; śaiva; san
159. sakkayaditthi; sakkāya diṭṭhi; pli
160. sakradagamin, sakridagamin; sakṛdāgāmin; san
161. samadhi; samādhi; san
162. sambhogakaya; saṃbhogakāya; san
163. samtan; bsam gtan; tib
164. samvriti; saṃvṛtti; san
165. samvritisatya; saṃvṛttisatya; san
166. samyak sambuddha; samyaksambuddha; san
167. sanyama; saṃyama; san
168. sat; ; san
169. satya; ; san
170. Shagpa; zetfout: Lhag pa; tib
171. Shakya-Thub-pa; Sha kya thub pa; tib
172. shangna; śāṇa; san
173. shangnavesu; śāṇavāsa; san
174. shila; śīla; san
175. Shin-Sien; Shén xiù (神秀); chi
176. siddhi; ; san
177. Siva; Śiva; san
178. sowan; verdere verbastering van (śrota āpanna) xū tuō huān? (須陀洹); san (chi)
179. sowani; zie sowan; san (chi)
180. srama; śrama; san
181. sramana's; śramaṇa's; san (nld uitg)
182. sravaka; śrāvaka; san
183. Srimad-Bhagavat; Śrimadbhagavat; san
184. srotapanna; srotāpanna; san
185. srotapatti; srotāpatti; san
186. sru; śru; san
187. Sumeru; ; san
188. sushupti; suṣupti; san
189. Sutta Nipata; Sutta Nipāta; pli
190. svapna; ; san
191. svasamvedana; svasaṃvedana; san
192. tanha; taṇhā; pli
193. tantrika's; tāntrika; san
194. Tashishi; Dà shì zhì (大勢至); chi
195. tathagata; tathāgata; san
196. tattva; ; san
197. tattvajnani; tattvajñāni; san
198. tau; dào (道); chi
199. thegpa chenpoido; theg pa chen po’i mdo; tib
200. tirthika; tīrthika; san
201. titiksha; titikṣa; san
202. Tsi; jí (集); chi
203. tsung-men; zōng mén (宗門); chi
204. tu; onbekend; Senzar
205. turya; turīya; san
206. upadhi; ; san
207. upadya; upādhyāya; san
208. vajra; ; san
209. Vajradhara; ; san
210. Vajrasattva;; san
211. viraga; virāga; san
212. virya; vīrya; san
213. Voorschriften van de Prasanga-school; Prasaṅga; san
214. yana; yāna; san
215. yoga; ; san
216. yogacharya; yogācāra; san
217. yogi; ; san

Opmerkingen

  • In juli 2009 is het 120 jaar geleden dat De Stem van de Stilte (hierna: de Stem) geschreven werd. In augustus 1989 is een nummer van Theosofia gewijd aan de Stem, bij de 100e verjaardag van de uitgave van dit werk. In dat nummer schreef Henk Spierenburg het artikel De Stem van de Stilte: een onderzoek naar de bronnen, waarin hij inging op de denkwereld van de Stem.1 Spierenburg zette zich gedurende langere tijd met name in om de theosofische literatuur toegankelijk te houden voor komende generaties van lezers.