Krisnamurti

From Ingmar de Boer
Revision as of 01:01, 21 August 2021 by Ingmardb (Talk | contribs)

Jump to: navigation, search

Krishnamurti's 'keuzeloos gewaarzijn' en de plaats van dit begrip in het wereldbeeld van Annie Besant en Charles W. Leadbeater

Door Ingmar de Boer - dit artikel is eerder gepubliceerd in Theosofia, jg. 122 nr. 2 (juni 2021)

Inleiding

Het begrip 'keuzeloos gewaarzijn', 'choiceless awareness', vormt de kern van het denken van Jiddu Krishnamurti. In het nu volgende artikel wil ik dit begrip graag verder uitlichten. [1] De bredere probleemstelling achter dit artikel is: kunnen we precies dit thema van 'keuzeloos gewaarzijn' elders terugvinden in het theosofisch gedachtegoed? Het wereldbeeld van Annie Besant en Charles Webster Leadbeater fungeert in het algemeen vaak als het gedachtegoed van de Theosophical Society (Adyar), hoewel we ons daarvan soms niet zozeer bewust zijn. Hun ideeën woorden door veel theosofen als referentiekader gebruikt. Verder was hun terminologie gangbaar in de omgeving waar Krishnamurti opgroeide, en een beschouwing vanuit deze invalshoek kan daardoor wellicht extra interessant zijn.

Een uitgebreide bespreking van het begrip 'keuzeloos gewaarzijn' is te vinden in het in september 2017 in Theosofia gepubliceerde artikel van Nilakantha Sri Ram, "To Be a Lamp Unto Oneself", vertaald als "Een lamp te zijn voor jezelf: de praktijk van mindfulness". [2] Dit huidige artikel is te beschouwen als een vervolg daarop.

Invloed van Besant en Leadbeater

Het theosofische wereldbeeld van Besant en Leadbeater is grotendeels identiek met dat van Helena Petrovna Blavatsky, maar is op specifieke terreinen verder uitgebouwd. Zij herformuleren met name de door Blavatsky in "De Geheime Leer" neergelegde esoterische filosofie in nieuwe, vaak eenvoudiger termen, waardoor het theosofisch gedachtegoed voor een groter publiek werd ontsloten. Dit was ongetwijfeld één van de oorzaken van de sterke groei van de Vereniging onder het voorzitterschap van Besant. De populariteit van Krishnamurti als 'wereldleraar' was overigens in die tijd een nog belangrijker oorzaak van die groei.

Op zijn beurt is Krishnamurti stevig geworteld in het theosofisch gedachtegoed. In het jeugdwerk "At the Feet of the Master" geeft hij blijk van een scherp inzicht in de meest essentiële ideeën. Anderzijds is bekend dat Besant en Leadbeater hebben willen vermijden hem tijdens de voorbereiding op zijn latere taak als leraar te belasten met hun eigen visie op de verschillende theosofische onderwerpen. Later heeft Krishnamurti zich geheel ontdaan van het gebruik van theosofische termen en vermijdt hij ook referenties naar bijvoorbeeld religieuze geschriften of autoriteiten. Dit stemt overeen met de integriteit die hij als 'speaker' had, en de onmogelijkheid zich op iets anders dan de actualiteit, de wijsheid van het hier en nu, te baseren. Het opheffen van de Orde van de Ster in 1929 is hierin een beslissend moment. Vanaf dat moment is hij alleen nog trouw verschuldigd aan zijn innerlijke aard, en betreedt hij definitief 'het land zonder paden'.

Het zou daarom niet juist zijn als we bij de zoektocht die we ondernemen als vanzelfsprekend zouden aannemen dat er sprake is van rechtstreekse beïnvloeding van Besant en Leadbeater op de latere Krishnamurti. Wel is het ongetwijfeld interessant te zien hoe de twee denkwerelden overeenkomen en in elkaar grijpen.

De evolutie van leven en vorm

We kunnen hier beginnen met een schets te geven van het Besant-Leadbeater wereldbeeld, waarin we geleidelijk aansluiting zullen vinden bij het begrippenkader van Krishnamurti. [3] Deze schets kan uiteraard ook dienen als recapitulatie van de belangrijkste theosofische begrippen in hun onderlinge samenhang.

De rode draad in het Besant-Leadbeater wereldbeeld is een model van de evolutie van de mens (maar ook van alle andere wezens), waarin de toename van bewustzijn en het uiteindelijk verwerven van volledig zelfbewustzijn centraal staat. Deze groei in bewustzijn vindt plaats door het opdoen van ervaringen met de materie op verschillende gebieden van het universum.

Ervaringen worden opgedaan via organen die daartoe worden gevormd in de materie van het betreffende gebied. De evoluerende entiteit moet dus in staat zijn de materie van het gebied te vervormen. In Blavatsky's werk "De Geheime Leer" heeft de materie zelf als fundamentele eigenschap dat ze plastisch is. Omdat in de "De Geheime Leer" geen onderscheid wordt gemaakt tussen levende en dode materie, is elke eenheid die zich ontwikkelt een levend wezen, een entiteit, waarvan de essentie een monade is, een geestelijke eenheid. Met behulp van fohat, de instantie die alle vormen van fysieke interactie (de natuurkundige krachten) in zich verenigt, kan de materie van vorm veranderen. Fohat staat in dienst van, of wordt uitgezonden door, het ordenende principe in de kosmos (God, de Logos), en heeft op elk van de gebieden van het universum afgevaardigden die hun werk doen, elk op hun specifieke niveau van organisatie.

Hierdoor is het inwonend leven, de entiteit of monade zelf, in staat een bestuurbare en verder in meer of mindere mate geautomatiseerde vorm te scheppen uit de materie, een voertuig met daarin organen die in contact staan met het gebied waarop ontwikkeling zich met name afspeelt, met de mogelijkheid zich op dat gebied voort te bewegen en materie van het gebied te gebruiken ten dienste van zichzelf, of andere entiteiten.

Gebruikmakend van de plasticiteit van de materie kan met hulp van ons denkvermogen (manas) bijvoorbeeld informatie worden opgeslagen. Krishnamurti noemt het hersenweefsel vaak 'the brain', het brein, het breinverstand, terwijl hij het denkvermogen meestal 'mind' noemt. Ons hersenweefsel is een voorbeeld van gespecialiseerde materie die bijzonder geschikt is geworden om informatie te kunnen vasthouden. De in de hersenen opgeslagen informatie kan worden 'herinnerd', bijvoorbeeld opnieuw verbeeld voor ons geestesoog. Dit 'geestesoog' is een functie van het denkvermogen. Daardoor kunnen wij (lees: onze monaden) leren, in dit geval door het accumuleren van representaties van waargenomen feiten. Het leren met behulp van de hersenen kan worden gezien als een specifieke vorm van het door herhaling automatiseren van lichamelijke processen.

Groei in bewustzijn

Het verwerven van zelfbewustzijn is een proces waarbij leven (de entiteit) en vorm (materie) noodzakelijk betrokken zijn. Het zelfbewustzijn van de entiteit is in het proces van evolutie de resultante, maar ook het einddoel, en het 'zingevende element'. De term bewustzijn wordt in dit verband gebruikt om het veranderende aspect aan te duiden dat groeit door de interactie van het inwonend leven met de omgeving op het betreffende gebied, via de in de loop van de evoluie ontwikkelde voertuigen met hun organen.

Aan het allereerste begin van de cyclus van incarnaties (een manvantara), worden de entiteiten geconfronteerd met de materie van een (zeer ijl) gebied en hebben ze nog geen enkel zelfbewustzijn. Ze hebben een sluimerend bewustzijn dat zich gedurende de cyclus zal gaan ontwikkelen. De fundamentele drieslag van 1. leven, 2. bewustzijn en 3. vorm kunnen we in de mens zien als de bekende drieslag van 1. geest, 2. ziel en 3. lichaam. Dit model van de mens wordt overigens vaak toegeschreven aan Plato, en ook in de Bijbel vinden we het terug, in de brieven van Paulus. De mens als bewust wezen is zijn ziel (de psyche), die zich bevindt in het spanningsveld tussen geest en lichaam. In het algemene model van de ziel vinden we dan ook krachten, motieven, die het inwonend leven en de vorm waarmee het verbonden is, vertegenwoordigen in het veld van de psyche. Vaak spreken we over instincten als het gaat om de krachten die het belang van het lichaam vertegenwoordigen in de ziel. Zij vertegenwoordigen het geautomatiseerde deel van de mens in de ziel. Dit deel van de mens is alleen veranderbaar door oefening, dat wil zeggen herhaling, oftewel evolutie. Als het gaat om de krachten die het inwonend leven vertegenwoordigen in de ziel, gebruiken we daarvoor het woord intuïtie in plaats van het woord instinct. Deze krachten stellen het inwonend leven in staat de vorm te vervormen en zijn in die zin 'creatieve' krachten.

Verder is er blijkbaar in de ziel ook een instantie die dient als aangrijpingspunt voor deze krachten, en waartegen we ik zeggen, bijvoorbeeld als we zeggen 'ik heb honger'. Door de bijzondere aard van het bewustzijn kunnen we als mens keuzes maken, en zijn we niet zonder meer overgeleverd aan de krachten die van 'boven' en 'beneden' aan ons trekken. Dit ik is daarmee zelf ook een kracht die opereert in het veld van de ziel. Deze kracht is eveneens onderdeel van het denkvermogen, dat wat Krishnamurti 'mind' noemt.

Fasen van ontwikkeling

In de 'evolutie van leven en vorm' worden verschillende fasen onderscheiden, bijvoorbeeld een fase 1. waarin het inwonend leven nog niet of nauwelijks grip heeft op de vorm waarin hij als het ware gevangen zit, en groeit naar een fase 2. waarin het inwonend leven zich met de vorm leert verstaan en waarnemingsorganen en uitdrukkingsmogelijkheden ontwikkelt, en traint tot fase 3. waar de vorm zodanig onder controle staat van de entiteit dat de ontwikkeling in het teken komt te staan van de interactie met de buitenwereld.

Deze drie fasen worden in de "Bhagavad Gita" beschreven als 1. moha, misleiding, onwetendheid, 2. pravritti, tevoorschijn komen, werkzaamheid, en 3. prakasha, licht, openbaring, en worden gekoppeld aan de drie kwaliteiten (guna's) van de materie: tamas (inertie), rajas (passie) en sattva (evenwicht). [4] Ze worden door Besant gerelateerd aan de drie aspecten van het goddelijke: iccha (wil), kriya (werkzaamheid) en jnana (wijsheid). [5] Verder liggen ze in het verlengde van de drie uitstortingen van de logos: de derde logos zorgt allereerst voor de materie waarmee de entiteit kan werken, de tweede logos beheerst het bouwen van een geschikte vorm, en de eerste logos beheerst het uiteindelijke verkrijgen van zelfbewustzijn. [6]

Volgens de tekst van de "Bhagavad Gita" dienen we echter uiteindelijk de gehechtheid aan elk van de drie kwaliteiten op te geven. [7] In vers 14.22 zegt Krishna in reactie op de vraag van Arjuna wat de kenmerken zijn van iemand die de drie kwaliteiten heeft overstegen: 'Hij die noch de 1. openbaring (prakasha) haat, noch 2. het tevoorschijn komen (pravritti), en zelfs niet 3. de onwetendheid (moha), O zoon van Pandu, wanneer deze aanwezig zijn, en ook niet naar hen verlangt als ze afwezig zijn.' [8] Deze non-identificatie of disidentificatie, het niet-hechten, is in de Gita het belangrijkste handelingsvoorschrift waarmee het lijden in de wereld kan worden opgeheven of overwonnen. [9]

Zelfbewustzijn

We hebben echter eerder al gezien dat het uiteindelijke doel van de evolutie in het model van Besant en Leadbeater niet het opheffen van het lijden is, zoals bijvoorbeeld in de verschillende vormen van boeddhisme, maar het verwerven van zelfbewustzijn. Als alleen non-identificatie of ongehechtheid het doel van de evolutie was geweest, zou er wellicht geen evolutie nodig zijn geweest, want dit kan op andere, minder langdurige manieren worden bereikt. Op één of andere wijze speelt identificatie echter een belangrijke rol in het bewustworden zelf. Als de entiteit 'wordt verbonden met een vorm', zoals hierboven is gezegd, is er wellicht in het begin nog weinig sprake van gehechtheid, maar gaandeweg het proces van evolutie, als er organen van waarneming en handeling worden gevormd en het voertuig gaat dienen als instrument van het inwonend leven, wordt de essentie van bewustwording het hechten aan, en onthechten van, de vorm. In de eerste plaats gaat het dan om hechten aan en onthechten van het voertuig op het gebied waar de ontwikkeling op gefocust is, maar in tweede instantie ook om personen en (andere) objecten in de buitenwereld.

Hoe ervaart de entiteit nu wat het filosofische object in diepste zin voor hem betekent? Dat realiseert hij alleen door zich met het object te identificeren en dan weer los te laten, of soms los te moeten laten. In laatste instantie verwerft de entiteit die mate van inzicht waardoor hij volledig kan begrijpen wat de functie is van de objecten en krachten in het universum, en kan hij ook zijn eigen positie in het universum volledig overzien. Hij is zich dan volledig bewust van zijn goddelijke oorsprong. Hij is wat betreft zijn bewustzijn aan God gelijk of, met een ander woord, 'zelfbewust'.

Onthechting

Daarmee is identificatie één van de belangrijkste functies in het Besant-Leadbeater universum. Een entiteit kan zich aanvankelijk nog niet bewust zijn los van de dingen die hij buiten zich waarneemt, en verliest zich daarom in eerste instantie in het object. Hij denkt tijdelijk dat hij zelf het object is, uiteraard met de nodige gevolgen. Ervaring opdoen betekent dan een soort elementaire vergelijkingsoperatie ondergaan, met als resultante de realisering 'ik ben niet het andere'. Dit principe is neergelegd in één van de 'grote uitspraken' in het hindoeïsme, aham etat na, 'ik ben dat niet'. [10] De onthechting die uitgedrukt wordt in deze mantra leidt tot een toestand die identiek is met Krishnamurti's 'keuzeloos gewaarzijn'.

De constante factor in het proces van onthechting is het subject zelf, het ik dat zichzelf losmaakt, of dat uiteindelijk los is, van de verschillende objecten van waarneming die zich aan hem presenteren. Krishnamurti noemt deze instantie echter niet het 'ik'. Hij reserveert dat begrip voor het complex van gegevens opgeslagen in ons hersenweefsel dat we zien als de verzameling betrekkelijk onveranderlijke attributen van onszelf. 'Ego' is een ander woord dat hij hiervoor vaak gebruikt.

De 'geheel nieuwe' ervaring

Er zijn meerdere momenten waarop Krishnamurti zijn publiek vraagt 'Kun je kijken naar een boom alsof het de eerste keer is?'. Bij één van die gelegenheden zegt hij het volgende:

Kan het denkvermogen zich bewust zijn van zijn conditionering, kan het ernaar kijken zonder enige vervorming, zonder vooringenomenheid? Dat is het probleem. Is het mogelijk naar iets te kijken, een boom, een wolk, een bloem, een kind, het gezicht van een vrouw of man, alsof je er voor de eerste keer naar kijkt? Dat is werkelijk het kernpunt [van] werkelijke vrijheid van kijken. En vrijheid betekent vrij zijn van de gehele diepte van het verleden. Het verleden is de cultuur waarin we zij opgegroeid, de sociale, economische invloeden, de bijzondere neigingen van elk van ons, de impulsen, de religieuze dogma's, opvattingen, dat is allemaal het verleden; met dat verleden proberen we naar onszelf te kijken, maar dat verleden zijn wij zelf. [11]

In het artikel "To Be a Lamp Unto Oneself" van Sri Ram [12] dat handelt over mindfulness, of 'juiste aandacht', wordt dit begrip op drie verschillende manieren aangeduid. De toestand van mindfulness wordt vergeleken met de toestand:

1. voorafgaand aan de eerste ervaring met het voorwerp van waarneming: als we iets voor het eerst waarnemen hebben we nog geen herinnering aan eerdere ervaringen die de helderheid van onze blik zouden kunnen belemmeren, 2. voorafgaand aan elke ervaring in deze incarnatie: als een kind geboren wordt heeft hij in dit leven nog niets meegemaakt dat de helderheid van zijn blik zou kunnen belemmeren, en 3. voorafgaand aan elke ervaring in alle incarnaties: op het moment van allereerste incarnatie van de entiteit heeft deze nog geen ervaring opgedaan die de helderheid van zijn waarneming negatief zou kunnen beïnvloeden.

Wanneer het mogelijk is een voorwerp te zien alsof je het voor het eerst ziet, blijft de mogelijkheid bestaan dat we bij het volgende voorwerp dat we tegenkomen toch niet geheel vrij kunnen zijn. Het kan blijken dat er nog herinneringen zijn die tussen dit voorwerp en de waarnemer in kunnen staan. Als dat probleem helemaal opgelost zou zijn, en we in staat zouden zijn als een pasgeborene naar de wereld te kijken, zou er onvrijheid kunnen blijven bestaan die voortkomt uit 'herinneringen' uit vorige levens. De grootst mogelijke vrijheid zou dan betekenen, dat we waarnemen vanuit het perspectief van het hoger zelf, of atman. In grote trekken zien we in het artikel van Sri Ram een beschrijving van een proces dat we zouden kunnen beschrijven als het steeds verder 'terugtreden van het ik'.

Het terugtreden van het ik

Het filosofische subject is, zoals het woord al aankondigt, een subjectieve waarnemer, en is daarom niet die heldere waarnemer die in staat is waar te nemen zonder tussenvoeging van 'subjectieve elementen'. We kunnen daarbij denken aan Patañjali's definitie van yoga in vers I.2 van de "Yoga Sutra's", vrij vertaald: 'yoga is het verdwijnen van de wijzigingen die het denkvermogen ondergaat door de invloed van de waarnemer zelf in het proces van waarneming'. Tijdelijk kan het subject helemaal helder zijn, tot het zich in nieuwe omstandigheden weer verliest in de waarneming, en zich opnieuw identificeert met het object. De toestand van mindfulness is daarom niet dezelfde als die van een 'zelfgerealiseerd' mens. Steeds dienen zich nieuwe objecten aan waarmee opnieuw het 'ik ben dat niet' bevestigd wordt. Die objecten bevinden zich aanvankelijk op het fysiek gebied, maar ook op andere gebieden krijgt het ik weer nieuwe ervaringen, zodat hij in elke situatie kan zeggen, 'ik ben mijn lichamelijke ervaringen niet', 'ik ben mijn gevoelens niet', 'ik ben mijn gedachten niet', etc., en met elk van deze stappen groeit de mens in zelfbewustzijn. Het steeds opnieuw terugtreden van het ik leidt hem naar een toestand waarbij hij één wordt met het allerhoogste. Deze toestand is de enige toestand waarin het ik een geheel onvervormd beeld heeft van de wereld, en geheel onthecht is van alle objecten. Het ik in deze toestand wordt door de theosoof en filosoof J.J. Poortman het 'kennistheoretische subject' genoemd, omdat het ik dan in de enige toestand is waarin werkelijk objectieve kennis mogelijk is, zonder enige invloed van het subjectieve. In theosofische termen is deze instantie de atman, het 'hoger zelf'. [13]

Samenvattend

Gezien in het kader van het theosofische wereldbeeld is keuzeloos gewaarzijn een oplossing voor een universeel probleem, namelijk dat van de entiteit die zich in een bepaalde fase van evolutie weer losmaakt van de gehechtheid aan de materie die hij eerder heeft ontwikkeld. In de twee voorafgaande evolutiefasen is de entiteit sterk verbonden geraakt met de materie. De automatisering van processen is van groot belang geweest in de ontwikkeling van zijn voertuigen in de evolutie van leven en vorm. De erfenis van deze ontwikkelingsfase speelt hem echter parten, nu het accent komt te liggen op de groei van het bewustzijn.

Het begrip 'keuzeloos gewaarzijn' geeft een toestand aan die voorkomt in belangrijke geschriften van hindoeïsme en boeddhisme, al voor het begin van de westerse jaartelling. In die religies is deze toestand ingebed in een proces dat leidt naar bevrijding van de mens, zoals ook bij Krishnamurti. Dat proces en de levensbeschouwing die daarbij hoort is ouder dan deze twee religies zelf, vertelt ons de wetenschap op dit gebied. Vanuit een theosofisch gezichtspunt is een dergelijke levensbeschouwing echter niet specifiek voor een bepaalde tijd en plaats, maar heeft een universeel karakter. Op dit terrein - dat van de universele eeuwige wijsheid die niet anders kan zijn dan authentiek - beweegt zich ook het denken van Krishnamurti.

Ten slotte: één van de meeste bekende boeddhistische soetra's over mindfulness is de Satipatthanasutta, de soetra (sutta) van het ontwikkelen (patthana) van mindfulness (sati) of 'juiste aandacht'. [14] De meest fundamentele passage over mindfulness laat zien dat deze 'juiste aandacht' de geestelijke houding van non-identificatie is, de 'beoefening' van de toestand van keuzeloos gewaarzijn:

Hij [de monnik] overpeinst de oorzaken van het tot stand komen van mentale voorwerpen, of de oorzaken van het oplossen van mentale voorwerpen, of de oorzaken van het tot stand komen en weer oplossen van mentale voorwerpen. Of zijn mindfulness komt tot stand met de gedachte 'mentale voorwerpen bestaan', alleen voorzover dit nodig is voor kennis en mindfulness, en hij leeft ongehecht, en hecht zich aan niets in de wereld. [15]

Noten

1. Het begrip 'choiceless awareness', vinden we in vele verschillende vormen terug in veel van Krishnamurti's teachings. In de reeks talks "Beyond Myth and Tradition" uit 1997 is deel 5 geheel gewijd aan 'choiceless awareness'. In "The Collected Works of J. Krishnamurti" is deel V (1948-1949), getiteld "Choiceless Awareness".

2. Nilakantha Sri Ram, "To Be a Lamp Unto Oneself", in The Theosophist, Vol. XCIV blz. 141-149 (December 1972), vertaald als "Een lamp te zijn voor jezelf: de praktijk van mindfulness" in Theosofia jg. 118 nr. 3 (September 2017)

3. Het wereldbeeld van Besant en Leadbeater wordt hier beschreven zonder steeds te verwijzen naar de relevante werken van deze auteurs. De tekst van dit artikel is op dit punt een weergave van de basisstructuur van het wereldbeeld. De essentiële vaktermen (die vaak later in de tekst weer terugkomen) zijn vet weergegeven. Soms wordt gebruik gemaakt van het werk van andere auteurs, waaronder Bhagavan Das, waardoor enkele kernpunten in meer detail kunnen worden belicht, zonder hiermee de consistentie van het geheel aan te tasten. Waar andere auteurs ten tonele komen is dat steeds in de tekst aangegeven, met boekgegevens in een noot.

Werken van Besant waarin dit wereldbeeld wordt uiteengezet, zijn wat meestal haar hoofdwerk wordt genoemd "The Ancient Wisdom", met name in de eerste drie hoofdstukken: Besant, A., "De oude wijsheid", Theosofische Uitgeversmaatschappij, Amsterdam, 1905, 3e druk, p. 1-73. Verder is "A Study on Consciousness" een bekend werk waarin het eerste deel (bestaande uit 12 hoofdstukken) vooral handelt over het wereldbeeld in brede zin: Besant, A. "Een studie over het bewustzijn", Theosofische Uitgeversmaatschappij, Amsterdam, 1905, p. 1-272.

4. Bijvoorbeeld: Radhakrishnan, S., "The Bhagavadgita", George Allen & Unwin, London, 1948, p. 322: 'The soul evolves through these three stages; it rises from dull inertia and subjection to ignorance, through the struggle for material enjoyments to the pursuit of knowledge and happiness. [...] The good man (sāttvika) should become a saint (triguṇāttīa). Until we reach that stage, we are only in the making; our evolution is incomplete.'

5. Over de analogie van de drie guṇa's met iccha (wil), kriya (werkzaamheid) en jnana (wijsheid): Das, B., "The Science of Peace", Theosophical Publishing House, Adyar (Madras), 1921, 2e druk, p. 188-189, en Besant, A. , "An Introduction to the Science of Peace", The Theosophist Office, Adyar, 1912, p. 64

6. De drie 'uitstortingen' (Engels: outpourings) worden onder andere beschreven in: Leadbeater, C.W., "De Mens, zichtbaar en onzichtbaar", TVN, Amsterdam, 2009, 2e druk, p. 37-40 en p. 55-61

7. Besant, A. en Das, B., "The Bhagavad-Gita", Theosophical Publishing House, Adyar (Madras), 1926, 2e druk (De eerste druk is van 1905.) , p. 242-246 (verzen 14.19-27)

8. De vertaling is voor rekening van de auteur, en de nummering is door hem toegevoegd. Bhagavad Gīta vers 14.22 luidt, in de gangbare lezing: śrībhagavān uvāca | prakāśaṃ ca pravṛttiṃ ca moham eva ca pāṇḍava |na dveṣṭi saṃpravṛttāni na nivṛttāni kāṅkṣati ||

9. De 'Yoga van de non-identificatie met de drie kwaliteiten' wordt genoemd 'guṇatrayavibhāgayoga', waar vibhāga staat voor het Engelse begrip 'separation', wat in context kan worden opgevat als non-identificatie, zoals bijvoorbeeld Mw. Keus doet in haar Nederlandse vertaling: Keus, C., "Bhagavad Gita", Ankh-Hermes, Deventer, 1976, 3e druk.

10. Over het logion 'Aham etat na': Das, B., "The Science of Peace", p. 102-113, en Besant, A. , "An Introduction to the Science of Peace", p. 74-78

11. J. Krishnamurti, "Talks and Dialogues Saanen 1968", 4th Public Talk, 14th July 1968: 'Can the mind be aware of its conditioning, can it look at it without any distortion, without any bias? That is the problem. Is it possible to look at anything, the tree, the cloud, the flower, the child, the face of a woman or a man, as though you are looking at it for the first time? That is really the central issue real freedom to look. And freedom is to be free of the whole depth of the past. The past is the culture in which we have been brought up, the social, economic influences, the peculiar tendencies of each one of us, the impulses, the religious dogmas, beliefs, all of that is the past; and with that past we try to look at ourselves, yet we ourselves are that past.'

12. Nilakantha Sri Ram, "To Be a Lamp Unto Oneself", in The Theosophist, Vol. XCIV blz. 141-149 (December 1972), vertaald als "Een lamp te zijn voor jezelf: de praktijk van mindfulness" in Theosofia jg. 118 nr. 3 (September 2017)

13. Poortman, J.J., "Tweeërlei Subjectiviteit", Tjeenk Willink, Haarlem, 1929

14. De Sati­paṭṭhā­na­sutta is te vinden in de Majjhima Nikāya (de 'middellange uiteenzettingen'), MN 10 in de Sutta Piṭaka in de Pāli Text Society editie van de Tipiṭaka.

15. Dit fragment is ontleend aan afdeling 4.1 van de Sati­paṭṭhā­na­sutta: [...] samuda­ya­dhammā­nu­passī vā dhammesu viharati, vaya­dham­mā­nu­passī vā dhammesu viharati, samuda­ya­va­ya­dham­mā­nu­passī vā dhammesu viharati. ‘Atthi dhammā’ti vā panassa sati paccupaṭṭhitā hoti. Yāvadeva ñāṇamattāya paṭis­sati­mattāya anissito ca viharati, na ca kiñci loke upādiyati. Vertaling naar de Engelse vertaling van Nyanasatta Thera: 'He lives contemplating origination factors in mental objects, or he lives contemplating dissolution factors in mental objects, or he lives contemplating origination-and-dissolution factors in mental objects. Or his mindfulness is established with the thought, "Mental objects exist," to the extent necessary just for knowledge and mindfulness, and he lives detached, and clings to nothing in the world.'